Les 4. Bloedstolling 2

4. Bloedstolling

Doktersassistenten
Leerjaar 2
Periode 1
J. Witte, MEd
1 / 32
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

4. Bloedstolling

Doktersassistenten
Leerjaar 2
Periode 1
J. Witte, MEd

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
1. Ik kan stapsgewijs uitleggen hoe bloedstolling verloopt.
2. Ik kan uitleg geven over de volgende groepen geneesmiddelen: trombocytenaggregatieremmers, anticoagulantia, trombolytica en de vitamine K antagonisten
3. Ik kan informatie opzoeken over deze groepen geneesmiddelen in het FK en vertalen in begrijpelijke taal voor de patiënt

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

Vasoconstrictie
Het vernauwen van een bloedvat
Zo verlies je minder bloed uit de wond

Slide 5 - Slide

Aggregatie
Trombocyten (bloedplaatjes) plakken aan collageendraden
Trombocyten activeren elkaar om te plakken

Slide 6 - Slide

Coagulatie
  • Vorming trombus (stolsel)
  • Bestaat uit chemische stoffen + fibrinogeen 
  • Deze stoffen reageren met elkaar in opeenvolgende stappen   (= cascade).

Slide 7 - Slide

Hemostase =
A
een bloeding
B
braken (overgeven)
C
bloed plassen
D
bloedstolling

Slide 8 - Quiz

Vasoconstrictie =
A
bloedvat wordt nauwer
B
bloedvat wordt wijder
C
samenklonteren bloedplaatjes
D
vorming van een trombus (stolsel)

Slide 9 - Quiz

Aggregatie =
A
bloedvat wordt nauwer
B
bloedvat wordt wijder
C
samenklonteren bloedplaatjes
D
vorming van een trombus (stolsel)

Slide 10 - Quiz

Coagulatie =
A
bloedvat wordt nauwer
B
bloedvat wordt wijder
C
samenklonteren bloedplaatjes
D
vorming van een trombus (stolsel)

Slide 11 - Quiz

Een stollingscascade vindt plaats tijdens de
A
aggregatie
B
coagulatie
C
vasoconstrictie
D
vasodilatatie

Slide 12 - Quiz

aggregatie en coagulatie worden in gang gezegd door het stofje...
A
collageen
B
vitamine K
C
fibrinogeen
D
vitamine A

Slide 13 - Quiz

Een trombus bestaat o.a. uit draden en cellen. Waaruit bestaan de draden?
A
fibrine
B
fibrinogeen
C
trombus
D
vitamine K

Slide 14 - Quiz

Een trombus kan ook ontstaan als iemand last heeft van boezemfibrilleren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

FK: acetylsalicylzuur  (analgeticum)
1. Hoofwerking/ Nevenwerking = (staat niet in FK!)
3. Waarom moet een patiënt vóór een operatie stoppen met dit geneesmiddel?
4. Mag een zwangere dit geneesmiddel gebruiken? Gevolg?
5. Mag een vrouw die zwanger wil worden dit middel gebruiken?
6. Welke patiënten mogen dit middel NIET gebruiken?




Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

INR
International normalized ratio
Snelheid van de bloedstolling
Normaal = 1
Verhoogde INR = bloed stolt trager
Verlaagde INR = bloed stolt sneller
INR = 1,5 betekent: bloed doet er 1,5 x zo lang over om te stollen

Slide 19 - Slide

FK: acenocoumarol
1. Behoort tot de groep van de:........
2. Toedieningsvorm = ...
3. Na een TIA of CVA wordt eerst gestart met ander middel: ....?...
4. Wordt profylactisch gebruikt ter voorkoming van.....
5. Is de INR streef-waarde voor alle patiënten hetzelfde?




Slide 20 - Slide

FK: acenocoumarol
6. Meest voorkomende bijwerking?
7. Wat moet er gebeuren bij overdosering?
8. Mag een zwangere dit middel gebruiken? Gevolg?



Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

FK: Heparine (heparinen)
1. Toedieningsvorm?
2. Hoe toedienen in thuissituatie?
3. Bij welke indicaties? (zoek moeilijke termen op!)
4. Bijwerkingen? (zoek moeilijke woorden op!)


Slide 23 - Slide

FK: Heparine (heparinen)
5. Ibuprofen gebruiken naast heparine? Waarom wel/niet?
6. Mag een zwangere het gebruiken?
7. Contra indicaties (algemeen)?
8. Wat t doen bij overdosering?
9. Hoe wordt het geelimineerd? 9Excretie)
10. Hoe lang duurt het voordat de helft van de dosis is afgebroken?

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

FK: alteplase
1. Behoort tot de groep van de......
2. Indicaties? (zoek moeilijke woorden op!)
3. He snel na eerste symptomen toedienen bij CVA?
4. Bijwerkingen?
5. Mag alteplase samen met acenocoumarol gegeven worden? Ja/ Nee, gevolg indien nee?



Slide 26 - Slide

FK: alteplase
6. Contra indicaties? algemeen
7. Wat te doen bij een overgevoeligheidsreactie?
8. Hoe snel is het effect van dit middel weg na staken toediening?


Slide 27 - Slide

Om te onthouden:
1. Er zijn bloedverdunners die op de aggregatie inwerken of op de coagulatie.
2. Bij patiënten die anticoagulatia gebruiken moet de INR zeer regelmatig bepaald worden: dosis bepaling, controle of het nog goed gaat.
3. INR kan om allerlei redenen afwijken! Regelmatige controle is een 'must'!

Slide 28 - Slide

Om te onthouden:
4. Wees altijd alert op bloedingen (inwendig, oog- of neusbloedingen, bloed in urine/ontlasting, hematomen...enz).
5. bloedverdunners ie subcutaan geïnjecteerd worden veroorzaken regelmatig hematomen. Patiënt mag na injectie NIET over de injectieplaats wrijven! Hematomen zijn verder niet te voorkomen.

Slide 29 - Slide

Om te onthouden:
6. Vraag bij vermoeden CVA ALTIJD wanneer de symptomen zij begonnen, zodat op de SEH bepaald kan worden of een behandeling met trombolytica nog zinvol is.

Slide 30 - Slide

Leerdoelen
1. Ik kan stapsgewijs uitleggen hoe bloedstolling verloopt.
2. Ik kan uitleg geven over de volgende groepen geneesmiddelen: trombocytenaggregatieremmers, anticoagulantia, trombolytica en de vitamine K antagonisten
3. Ik kan informatie opzoeken over deze groepen geneesmiddelen in het FK en vertalen in begrijpelijke taal voor de patiënt

Slide 31 - Slide

Wat vind je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll