Anticoagulantia

Anticoagulantia
1 / 30
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Anticoagulantia

Slide 1 - Slide

bij bloedstolling

Bloedstolling in de bloedvaten: trombose
2 soorten:
- veneuze trombose (stolsel in een ader zoals bij een longembolie)
- arteriële trombose (stolsel in een slagader zoals bij een hartinfarct)

Slide 2 - Slide

Soorten anticoagulantia
  1. Vitamine K antagonisten: VKA's
  2. Direct werkende orale anticoagulantia : DOAC's
  3. Trombocytenaggregatieremmers:  TCA
  4. Heparine
  5. Trombolytica.

Slide 3 - Slide

1. Vitamine K antagonisten VKA's
  • Dosering afhankelijk van INR, inname om 18 uur
  • De werking van acenocoumarol houdt enkele dagen aan
  • De werking van fenprocoumon houdt tot twee weken aan
  • Bij te hoge INR: vit. K.
  • INR moet worden gecontroleerd door trombosedienst!

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

INR
Hoe hoger de INR, hoe langer het duurt voor je bloed stolt. Er kan een bloeding optreden.
Hoe lager de INR, hoe sneller je bloed stolt. Er kunnen bloedstolsels ontstaan.
Van nature is de INR-waarde 1. Afhankelijk van het soort aandoening  liggen de streefwaarden in Nederland tussen de 2.0 en de 3.5.

Slide 6 - Slide

DOAC's 
In tegenstelling tot vitamine K remmers stoppen DOAC’s de werking van één specifiek stollingseiwit.

Niet iedereen kan deze middelen gebruiken.

Geen controle van de trombosedienst nodig.

Slide 7 - Slide

2. Direct werkende orale anticoagulantia DOAC's
  • Blokkeert de werking van trombine
  • Normdosering, dagelijks hetzelfde
  • Minder bijwerkingen dan sintrom en marcoumar
  • Bij overdosering, moeilijk te herstellen.
  • Dabigatran, apixaban(eliquis) endoxaban

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

3. Trombocyten aggregatieremmers
  • Gaat klontering trombocyten tegen
  • Acetylsalicylzuur en clopidogrel. vooral bij kunstkleppen, stent plaatsingen 

Slide 10 - Slide

4. Heparinen
  • Wordt profylactisch toegepast, postoperatief
  • Subcutaan toedienen.

Slide 11 - Slide

5. Trombolytica 
  • Beinvloeden hechting trombocyten aan vaatwand
  • Bv. bij acuut coronair syndroom
  • Klinische parenterale toediening. 

Slide 12 - Slide

Welk middel lost een stolsel op?
A
acenocoumarol
B
alteplase
C
beide middelen

Slide 13 - Quiz

Meneer Cohen gebruikt acenocoumarol, welke pijnstiller mag hij nu gebruiken?
A
Paracetamol / codeïne
B
Carbasalaatcalcium  - Ascal®
C
Beide middelen

Slide 14 - Quiz

Welk middel hoort tot de groep van de direct werkende anticoagulantia?
A
heparine
B
acenocoumarol
C
streptokinase

Slide 15 - Quiz

Soms moet de trombosedienst de INR meten om de dosering te bepalen. Bij welk geneesmiddel is dit nodig?
A
carbasalaatcalcium-Ascal®
B
rivaroxaban - Xarelto®
C
Fenprocoumon-Marcoumar®

Slide 16 - Quiz

Een zorgvrager heeft een heupoperatie ondergaan. Welke anticoagulantia krijgt zij hoogstwaarschijnlijk?
A
Acenocoumarol
B
Acetylsalisylzuur
C
Clopidogrel
D
Fraxiparine

Slide 17 - Quiz

Hoe dien je DOAC's toe?
A
Intramusculair
B
Intraveneus
C
Subcutaan
D
Oraal

Slide 18 - Quiz

Een zorgvrager gebruikt acenocoumarol. Op welke tijd moet je dit hoogstwaarschijnlijk geven?
A
8 uur (nuchter)
B
9 uur (na het ontbijt)
C
18 uur
D
22 uur (voor de nacht)

Slide 19 - Quiz

Hoe dien je fragmin toe?
A
Intramusculair
B
Intraveneus
C
Subcutaan
D
Oraal

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Video

Tot welke geneesmiddelengroep hoort het middel Rivaroxaban?
A
Trombocyten aggregatieremmers
B
Heparines
C
Vitamine K antagonisten
D
DOAC

Slide 22 - Quiz

Tot welke geneesmiddelengroep hoort het middel Prasugrel?
A
Trombocyten aggregatieremmers
B
Heparines
C
Vitamine K antagonisten
D
DOAC

Slide 23 - Quiz

Tot welke geneesmiddelengroep hoort het middel Acetylsalicylzuur?
A
Trombocyten aggregatieremmers
B
Heparines
C
Vitamine K antagonisten
D
DOAC

Slide 24 - Quiz

Tot welke geneesmiddelengroep hoort het middel Acenocoumarol?
A
Trombocyten aggregatieremmers
B
Heparines
C
Vitamine K antagonisten
D
DOAC

Slide 25 - Quiz

Tot welke geneesmiddelengroep hoort het middel Nadroparine?
A
Trombocyten aggregatieremmers
B
Heparines
C
Vitamine K antagonisten
D
DOAC

Slide 26 - Quiz

Tot welke geneesmiddelengroep hoort het middel Fenprocoumon?
A
Trombocyten aggregatieremmers
B
Heparines
C
Vitamine K antagonisten
D
DOAC

Slide 27 - Quiz

Tot welke geneesmiddelengroep hoort het middel Streptokinase?
A
Trombocyten aggregatieremmers
B
Trombolytica
C
Vitamine K antagonisten
D
DOAC

Slide 28 - Quiz

Vertel in eigen woorden:
  • Wat voor soort medicijnen het zijn
  • Welke soorten er zijn
  • Wat de verschillen zijn

  • Wat zijn nu je leervragen over anticoagulantia?
  • Meer weten: bekijke de video van juf Danielle.

Slide 29 - Slide

Welk cijfer geef je deze les?
110

Slide 30 - Poll