Thema 4 - les 7 - zinsdelen

Thema 4 - les 7
Zinsdelen
doel van de les: Ik leer hoe ik een zin kan verdelen in zinsdelen. 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolSpeciaal OnderwijsLeerroute 3Groep 6,8

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 4 - les 7
Zinsdelen
doel van de les: Ik leer hoe ik een zin kan verdelen in zinsdelen. 

Slide 1 - Slide


1. zoek de persoonsvorm
2. maak met de woorden steeds een andere zin. 

Slide 2 - Slide

1. zoek de persoonsvorm
  • Zijn broertje maakte die lastige sommen uit zijn hoofd
  • zijn broertje |maakte | die lastige sommen uit zijn hoofd.

Slide 3 - Slide

2. maak met de woorden steeds een andere zin

  • Zijn broertje | maakte | die lastige sommen uit zijn hoofd.
  •  Die lastige sommen | maakte |  zijn broertje uit zijn hoofd. 
  • Uit zijn hoofd | maakte | zijn broertje die lastige sommen.

Elk deel dat in een vertelzin voor de persoonsvorm kan staan, is een zinsdeel.



zinsdelen
Kijk nu eens naar welke stukjes van de zin VOOR de persoonsvorm komen. Dat zijn dus alle zinsdelen! 

Slide 4 - Slide

De zinsdelen
Zijn broertje maakte die lastige sommen uit zijn hoofd.

  • Zijn broertje 
  • maakte
  • die lastige sommen 
  • uit zijn hoofd.

  • |Zijn broertje | maakte | die lastige sommen | uit zijn hoofd |.



Slide 5 - Slide

1. zoek de persoonsvorm
  • In de klas zijn de kinderen aan het werk.
  • In de klas | zijn | de kinderen aan het werk.

Slide 6 - Slide

2. maak met de woorden steeds een andere zin

  • In de klas | zijn | de kinderen aan het werk.

  •  De kinderen  | zijn|  in de klas aan het werk. 
  • Aan het werk | zijn | de kinderen in de klas.



zinsdelen
Kijk nu eens naar welke stukjes van de zin VOOR de persoonsvorm komen. Dat zijn dus alle zinsdelen! 

Slide 7 - Slide

De zinsdelen
In de klas zijn de kinderen aan het werk.

  • In de klas 
  • zijn
  • de kinderen  
  • aan het werk

  • |In de klas | zijn | de kinderen | aan het werk |.



Slide 8 - Slide

Nu ben jij aan de beurt

Slide 9 - Slide

Nu ben jij aan de beurt
  1. Typ de zin over.
  2. Zet de persoonsvorm tussen haakjes 
  3. Zet streepjes tussen de zinsdelen

Nu / (ben) / jij / aan de beurt. 

Slide 10 - Slide

Vandaag viert Luna´s broertje zijn verjaardag.

Slide 11 - Open question

Hij en zijn vriendjes speuren naar een schat in het park..

Slide 12 - Open question

Luna bevestigt de schat aan de onderse tak van een struik.

Slide 13 - Open question

De schat is een kistje met een kostbare inhoud.

Slide 14 - Open question

In het kistje legt Luna een echte edelsteen.

Slide 15 - Open question

Ze leende even de ring met de saffier van oma.

Slide 16 - Open question