This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
Beeldspraak H3A
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Zij is het derde wiel aan de wagen
Slide 3 - Slide
Vergelijking met verbindingswoord
Bij een vergelijking wordt iets uit de werkelijkheid/object (mens, dier of ding) vergeleken met een beeld. Ze staan dus beide in een zin en worden meestal aan elkaar gekoppeld met het woord 'als' (object en beeld) Zij is zo trots als een pauw werkelijkheid beeld object
Slide 4 - Slide
Dat meisje is zo onschuldig als een lammetje
werkelijkheid beeld
Slide 5 - Slide
Zuivere Metafoor
Bij een metafoor wordt het beeld alleen genoemd, de werkelijkheid wordt niet genoemd.
Het is hier een zwijnenstal, ruim op! beeld
De werkelijkheid is bijvoorbeeld een slaapkamer.
Slide 6 - Slide
Zuivere Metafoor
Voorbeelden:
Dat schaap is er alweer ingetrapt.
De overheid gaat snoeien in de uitgaven. (verminderen)
Het regent klachten bij de zorginstelling.
Slide 7 - Slide
Personificatie
Een levenloos ding wordt voorgesteld als een persoon.
'een persoon van iets maken'
Voorbeeld: Het gevaar loerde op elke straathoek. De toekomst lacht je toe.
De huilende wind.
Slide 8 - Slide
Synesthesie
Dit is een combinatie van twee zintuiglijke indrukken, bijvoorbeeld de tastzin en het gehoor:
Voorbeeld:
- Scherpe geur
- Schreeuwende kleuren
Slide 9 - Slide
Papier is geduldig
timer
0:15
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
Slide 10 - Quiz
Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
timer
0:15
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
Slide 11 - Quiz
Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
timer
0:15
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Vergelijking
Slide 12 - Quiz
Annie kwam aanrijden in haar koekblik is een ....?
timer
0:15
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
Slide 13 - Quiz
Voorbeeld
- zo wit als sneeuw
- vergelijking
- De kleur wit wordt vergeleken met de kleur van de sneeuw,
bijv. je shirt is zo wit als sneeuw.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Metonymia
De beeldspraak berust niet op een vergelijking, maar op een specifieke eigenschap van het object.
1. Deel in plaats van geheel Je noemt een deel in plaats van het geheel
Even de neuzen tellen
2. Geheel in plaats van deel Je noemt het geheel in plaats van een deel Nederland moet nu eindelijk weer eens naar een EK
Slide 16 - Slide
3. Het abstracte i.p.v. het concrete
Je noemt plaats/ruimte, maar je bedoelt de mensen die daar
zijn.
(hoeft niet altijd mensen te zijn)
De zaal gaf een enorm applaus.
De school gaat een dag sporten.
4. Het concrete i.p.v. het abstracte
Iets abstract wordt aangeduid met een tastbaar begrip.
Hij heeft zijn hart op de goede plek. -> inlevingsvermogen
Daar kan je een goede boterham mee verdienen. -> inkomen
Slide 17 - Slide
Metonymia
"De politie heeft mij gisteren een bekeuring gegeven"
Slide 18 - Slide
Metonymia
"Dit jaar hoop ik op een witte kerst"
Slide 19 - Slide
Vorm 5: Voorwerp in plaats van inhoud
- 'Wil jij nog thee?'
- 'Doe mij nog maar een kopje.'
Je noemt het voorwerp waarop of waarin iets wordt geserveerd, maar je bedoelt de inhoud ervan.
Denk ook aan: Bij die Italiaan moet je echt eens die heerlijke schotel proberen!
Slide 20 - Slide
Vorm 6: Stof in plaats van voorwerp
Hierbij noem je het materiaal waarvan iets is gemaakt, zonder het voorwerp zelf te benoemen.
Bijvoorbeeld:
- De vampier werd gespiest door het vlijmscherpe hout.
- Hij won goud op de Olympische Spelen.
Slide 21 - Slide
Vorm 7: Enkelvoud in plaats van meervoud
Je noemt het enkelvoud, maar je bedoelt eigenlijk het meervoud:
- De 21e eeuwse vrouw is geëmancipeerd;
- De gewone supporter leidt weer eens onder het gedrag van de hooligans;
- De puber heeft het veel lastiger dan twintig jaar geleden.