MV

4 april
lesboek opdr. 5     blz. 144
laptop                        dicht
markeerstift
pen
leesboek
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

4 april
lesboek opdr. 5     blz. 144
laptop                        dicht
markeerstift
pen
leesboek

Slide 1 - Slide

huiswerk
7 april
H5 Gram. meewerkend voorwerp  alle opdrachten
leesboek lezen
11 april
Tekst inleveren

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen ...
Huiswerk bespreken (opdr. 5 blz. 145)

Gram. zinsdelen: het meewerkend voorwerp

opdrachten maken

Slide 3 - Slide

Doel
Ik kan het zinsdeel  meewerkend voorwerp (mv) in een zin benoemen.

Slide 4 - Slide

grammatica zinsdelen: even herhalen
1. Zoek de persoonsvorm
(zin vragend maken / andere tijd zoeken/ enk -mv of andersom)
2. Zoek het wg
(alle werkwoorden in de zin bij elkaar zetten)
3. zoek het onderwerp
(vraag: wie/wat + gez)
4. Zoek het lijdend voorwerp
(vraag: wat/wie + gez + onderwerp)

Slide 5 - Slide

 voorbeeld
Mijn vader repareert vanmiddag mijn lekke band. 

pv                                                                                  repareert
wg                                                                                 repareert
ow  (wie/wat repareert?)                                     Mijn vader
lv     (wie/wat repareert mijn vader?)              mijn lekke band

Slide 6 - Slide

de volgorde
  • pv
  • wg
  • ow
  • lv
  • mv

persoonsvorm
werkwoordelijk gez.
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 7 - Slide

Mounir heeft de recent gemaakte toets aan de leraar gegeven.

noteer: pv, wg, ow, lv, mv

Slide 8 - Open question

meewerkend voorwerp
Mounir heeft de laatst gemaakte toets 
aan de leraar gegeven.

aan de leraar = meewerkend voorwerp

Slide 9 - Slide

meewerkend voorwerp
Het mv geeft aan voor wie iets bestemd is.

De makelaar geeft de sleutels aan de nieuwe bewoner.

aan/voor wie + wg+ ow + lv?

Slide 10 - Slide

meewerkend voorwerp
Er staat altijd een lv in een zin met een mv.

Aan/voor wie+ wg + ow + lv?

Hij geeft het boek  morgen aan zijn broer.  
lv                                 mv

Slide 11 - Slide

Deze werkwoorden horen bij het mv!
vertellen
geven

vertellen:  meedelen, uitleggen, ...

geven:  overhandigen, toesturen, lenen, ...

Slide 12 - Slide

aan/voor
Het meewerkend voorwerp begint vaak met aan of voor.

Hij neemt koffie mee   voor   zijn vriendin.

Hij geeft koffie    aan   zijn vriendin.

(aan kun je ook weglaten!)

Slide 13 - Slide

Ik gaf aan mijn beste vriend een mooi cadeau.

mv =
A
Ik
B
aan mijn beste vriend
C
een mooi cadeau
D
gaf

Slide 14 - Quiz

De boer geeft de paarden hooi.

mv =
A
De boer
B
geeft
C
de paarden
D
hooi

Slide 15 - Quiz

Lisa schonk een duur horloge aan haar vriend.

mv =
A
aan haar vriend
B
Lisa
C
schonk
D
een duur horloge

Slide 16 - Quiz

Wij zitten aan de waterkant.

mv =
A
Wij
B
zitten
C
aan de waterkant
D
Geen mv

Slide 17 - Quiz

Ik leen mijn zus nooit iets.

mv =
A
mijn zus
B
ik
C
nooit
D
iets

Slide 18 - Quiz

Bedenk een zin met een meewerkend voorwerp.

Slide 19 - Open question

Hoort in elke zin waar een mv in zit ook een lv?
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

Alleen als er een lv in de zin zit, kan er een mv in de zin zitten.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Weet je hoe je het mv in een zin kunt vinden?
A
ja
B
soms
C
nee

Slide 22 - Quiz

aan de slag   blz. 156

startopdracht        klassikaal 
opdr. 3.                      klassikaal
opdr. 4                       klassikaal
Bekijk de video-uitleg

Maak alle opdrachten


 

Slide 23 - Slide

evaluatie
geleerd
sfeer
uitleg

tips
tops

Slide 24 - Slide