1.4 Schrijven

Schrijven 1.4
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Schrijven 1.4

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat zijn de vraagwoorden
van de
5w1h vragen?
A
wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe
B
waarheen, wie, wat, waar, wanneer en hoe

Slide 3 - Quiz

5W1H-vragen. Waar staan de W's voor?
A
wie,wanner, wat, waarom
B
wat, welke, waarom, wie, wanneer,
C
wie, waarom, welke, waar, wanneer
D
wie, wat, waar, wanneer, waarom

Slide 4 - Quiz

In welk deel van het verslag verwerk je de meeste 5W1H-vragen?
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Inleiding
Middenstuk
Slot

Slide 7 - Drag question

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Het middenstuk van een tekst is...
A
altijd aan het einde van een tekst
B
het kleinste gedeelte van een tekst
C
het grootste gedeelte van een tekst
D
bestaat altijd uit één klein stukje

Slide 10 - Quiz

Wat vind je in het middenstuk van de tekst?
A
de aanleiding
B
een belangrijke vraag
C
de conclusie
D
de deelonderwerpen

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Het slot heeft altijd een functie.

Wat kan GEEN functie van een slot zijn?
A
een vraag stellen
B
een samenvatting geven
C
een conclusie trekken
D
een oplossing van een probleem geven

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het deelonderwerp
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 15 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 16 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 17 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'opsomming'?
A
en
B
ook
C
daarna
D
tevens

Slide 18 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 19 - Quiz