1HT grammatica zinsdelen

Zinsdelen
Grammatica zinsdelen H1
1 / 12
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Zinsdelen
Grammatica zinsdelen H1

Slide 1 - Slide

De persoonsvorm is altijd een...
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 2 - Quiz

Wat is de pv?
Ik vind wiskunde een moeilijk vak.

Slide 3 - Open question

Wat is de pv?
Wie heeft de voetbalwedstrijd gewonnen?

Slide 4 - Open question

Zinsdelen

- Je kunt een zin in stukjes verdelen. Dit zijn zinsdelen.

- Een zinsdeel kan bestaan uit één woord of uit een groepje woorden.

- Let op! Vóór de pv kan maar één zinsdeel staan!

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Wat is de persoonsvorm?
De kleine jongen uit groep 8 gaat naar de brugklas.
A
gaat
B
de kleine jongen
C
de brugklas
D
groep 8

Slide 7 - Quiz

Zet in zinsdelen
De kleine jongen uit groep 8 gaat naar de brugklas.
A
De/ kleine/jongen/uit groep 8/ gaat/ naar de brugklas.
B
De kleine jongen/ uit groep 8 / gaat/ naar de brugklas.
C
De kleine jongen uit groep 8 / gaat/ naar de brugklas.
D
De kleine jongen/ uit/ groep / 8/ gaat/ naar de brugklas

Slide 8 - Quiz

Zet deze zin 2x in een andere volgorde:
Wij gaan volgende week naar het Rijksmuseum.

Slide 9 - Open question

Zet streepjes tussen de zinsdelen:
Wij gaan volgende week naar het Rijksmuseum.

Slide 10 - Open question

Zet streepjes tussen de zinsdelen:
Mijn oma bakt vanavond een biefstuk.

Slide 11 - Open question

Zet in zinsdelen:
Dit weekend gaan we naar de Efteling
A
Dit weekend/ gaan/ we/naar/ de Efteling
B
Dit/weekend/ gaan/we/naar/de Efteling
C
Dit weekend/gaan/we/naar de Efteling
D
Dit weekend gaan/we/naar de Efteling

Slide 12 - Quiz