Grammatica 2 les 4: OW en herhaling 1 t/m 3 Plot26

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

timer
10:00

Slide 2 - Slide

Wat hebben we behandeld?
 zinsdelen, pv &  onderwerp

Slide 3 - Slide

Verdeel de zin in zinsdelen:
zet een rode streep onder de pv, een groene onder het ow

Heeft zijn vriendin lange tijd in het ziekenhuis gelegen?
Het belastingformulier moet nog ingevuld worden.
Het Groningse dialect kon hij niet goed verstaan.
Het boek ligt op de trap.


Slide 4 - Slide

Herhaling zinsdelen

- Je kunt een zin in stukjes verdelen. Dit zijn zinsdelen.

- Een zinsdeel kan bestaan uit één woord of uit een groepje woorden.

- Let op! Vóór de pv kan maar één zinsdeel staan!

Slide 5 - Slide

wat is het doel van vandaag?
Je kunt het werkwoordelijk gezegde vinden in een zin.

Slide 6 - Slide

De persoonsvorm is altijd een...
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 7 - Quiz

Wat is de pv in de zin: Ik vind wiskunde een moeilijk vak.
A
vind
B
ik

Slide 8 - Quiz

Wie is de belangrijkste persoon in de zin: Ik vind wiskunde een moeilijk vak.
A
vind
B
ik

Slide 9 - Quiz

pv en ow zijn 'best friends'. Ze horen bij elkaar. Hoe zie je dat?

Slide 10 - Open question

Noem de pv en het ow: Wie heeft
de voetbalwedstrijd gewonnen?

Slide 11 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
De kleine jongen uit groep 8 gaat naar de brugklas.
A
gaat
B
de kleine jongen
C
de brugklas
D
groep 8

Slide 12 - Quiz

Zet in zinsdelen:
De kleine jongen uit groep 8 gaat naar de brugklas.
A
De/ kleine/jongen/uit groep 8/ gaat/ naar de brugklas.
B
De kleine jongen/ uit groep 8 / gaat/ naar de brugklas.
C
De kleine jongen uit groep 8 / gaat/ naar de brugklas.
D
De kleine jongen/ uit/ groep / 8/ gaat/ naar de brugklas

Slide 13 - Quiz

Zet streepjes tussen de zinsdelen:
Mijn oma bakt vanavond een biefstuk.

Slide 14 - Open question

Zet in zinsdelen:
Dit weekend gaan we naar de Efteling
A
Dit weekend/ gaan/ we/naar/ de Efteling
B
Dit/weekend/ gaan/we/naar/de Efteling
C
Dit weekend/gaan/we/naar de Efteling
D
Dit weekend gaan/we/naar de Efteling

Slide 15 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde
ww gez
*Alle werkwoorden in een zin (dus persoonsvorm plus alle andere werkwoorden)
* Delen van scheidbare werkwoorden horen ook bij het ww gez
* Let op: te en aan het horen ook bij het werkwoordelijk gezegde

Slide 16 - Slide

Ik kan het werkwoordelijk gezegde vinden in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll