This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Betoog schrijven
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Aan het einde van de les...
...kun je het doel van een betoog uitleggen;
...kun je de opbouw van een betoog uitleggen;
...kun je een standpunt en een argument juist noteren.
Slide 2 - Slide
Betoog
In een betoog geef je jouw mening --> standpunt innemen.
Dit standpunt noteer je al in de inleiding van je betoog.
Slide 3 - Slide
Een betoog is een overtuigende tekst. Wat is ook een overtuigende tekst?
A
Het weerbericht
B
Een bijsluiter van medicatie
C
een column
D
Een reclametekst
Slide 4 - Quiz
Betoog
Jouw standpunt onderbouw je door minimaal drie argumenten te noemen.
Het tekstdoel = overtuigen.
Je overtuigt de lezer van jouw standpunt.
Elke alinea begint met een argument
(dus minimaal 3 alinea's).
Slide 5 - Slide
Wat is een kenmerk van een feitelijk argument?
A
Het is fictie
B
Het is controleerbaar.
C
Veel mensen zijn het hiermee eens.
Slide 6 - Quiz
Onderbouwing
Je argument moet worden onderbouwd.
Stelling: De leeftijdsgrens voor alcohol moet naar zestien jaar.
Argument: 'Jongeren moeten de kans krijgen te leren omgaan met drank'.
Onderbouwing: Iedereen die een beetje nadenkt weet dat jongeren graag willen doen wat hun wordt verboden. Jongeren moeten de kans krijgen om te laten zien dat ze kunnen omgaan met alcohol. Dat zal misschien niet altijd goed gaan, maar daar leren ze van. Wanneer het hun verboden wordt, zullen ze ook niet leren hoe ze er verantwoordelijk mee kunnen omgaan. Sterker nog, het zal waarschijnlijk leiden tot ongeremd drankmisbruik. Jongeren kunnen deze verantwoording echt wel aan.
Slide 7 - Slide
In de Tweede Kamer komen betogen regelmatig voor.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quiz
Onderbouwing
Tips voor een sterk betoog
Varieer in het gebruik van signaalwoorden
bovendien / daarnaast / als derde argument / tot slot
hierdoor / waardoor / zodat / om die reden
De argumenten mogen geen overlap vertonen.
De argumenten mogen elkaar niet tegenspreken.
De alinea-indeling is correct.
De opbouw is logisch.
Sterkste argument eerst of juist niet?
Slide 9 - Slide
Opbouw
Titel
Inleiding (aandacht trekken & standpunt)
Argument 1 & uitwerking
Argument 2 & uitwerking
Tegenargument & weerlegging
Slot (herhaling standpunt)
Slide 10 - Slide
Titel
De titel bedenk je als laatste.
De titel moet scherp en helder worden geformuleerd.
Jouw standpunt kan nooit de titel zijn. (goed onthouden)
2. geef een of meerdere voorbeelden (van het genoemde/ onderwerp)
3. formuleer jouw standpunt over het onderwerp
Slide 12 - Slide
Standpunt formuleren
Formuleer je standpunt altijd positief.
Dus niet: Ik vind dat de leeftijd waarop je in Nederland mag stemmen niet omlaag moet.
Maar: Ik vind de leeftijd waarop je in Nederland mag stemmen de juiste leeftijd.
Slide 13 - Slide
Mag je in de inleiding je standpunt al vermelden?
A
Ja
B
Nee
C
Mag je zelf weten
D
Ja, dat moet zelfs!
Slide 14 - Quiz
In de inleiding van je betoog wordt je standpunt duidelijk.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quiz
Wat hoort bij de inleiding?
A
conclusie
B
argumenten
C
anekdote
Slide 16 - Quiz
Middenstuk
Argument 1, 2 en 3 inclusief ondersteuning.
Per argument gebruik je een alinea.
Tegenargument en weerlegging (of afzwakking).
Slide 17 - Slide
In welk deel van het betoog worden de argumenten uitgewerkt?
A
inleiding
B
kern
C
slot
D
Dat mag overal
Slide 18 - Quiz
De argumenten die je standpunt onderbouwen, bewaar je tot het slot.
A
juist
B
niet juist
Slide 19 - Quiz
Tegenargument
Wat is dat?
Bij een tegenargument kruip je in het hoofd van jouw opponent. (=de persoon die het niet met jou eens is)
Je benoemt wat hij/zij zou zeggen, maar je weerlegt dit daarna meteen. (of je zwakt het af).
Slide 20 - Slide
Tegenargument + weerlegging: voorbeeld van leerling Z (2019)
[ tegenargument ] Nu zullen er mensen zijn die zeggen: die kinderen van zestien kunnen nog helemaal geen verantwoordelijkheid aan. Je ziet ze op allerlei gebieden onverantwoordelijk gedrag vertonen. [ weerlegging ] Maar tegen die mensen wil ik zeggen: je bent niet van de ene op de andere dag verantwoordelijk. Verantwoordelijkheid moet je eerst krijgen om ermee te leren omgaan. En hoe jonger die wordt geoefend, hoe sneller dit zal worden geleerd.
Slide 21 - Slide
Hoe noem je een argument dat niet voor jouw stelling is?
A
conclusie
B
tegenargument
C
anti-argument
D
weerlegging
Slide 22 - Quiz
Hoe noem je de ontkrachting van een tegenargument?
A
zwakke argumentatie
B
contra-argumentatie
C
weerlegging
D
redenering
Slide 23 - Quiz
Slot
- Je herhaalt jouw standpunt nogmaals
- Je benoemt heel kort nogmaals jouw argumenten (ultrakort)
- Je sluit af met een passende slotzin/ uitsmijter
Op de volgende slide enkele gruwelijk foute afsluiters uit de jaren 2015 tot heden:
Slide 24 - Slide
- Bedankt voor het lezen.
(Variant: Ik hoop dat je/u het leuk vond om te lezen)
- Groetjes!
- De toekomst zal het leren (te cliché!)
- Zo, dit was mijn betoog.
P.s. Een schrijver schrijft ook niet aan het einde van zijn boek: Zo, dit was mijn boek.
- Dit is geschreven door [naam].
(Zie vorig post scriptum)
Slide 25 - Slide
Je mag in het slot geen nieuwe argumenten meer noemen.