Samen naar verschillend Strux Burgerschap 3

• Mens & Maatschappij
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 3

Samen naar verschillend -->> RECHTEN 

RECHTEN

Dit leer je in dit hoofdstuk

• Je kunt uitleggen wat een rechtstaat is.
• Je kunt uitleggen wat de belangrijkste mensenrechten en kinderrechten zijn.
• Je kunt uitleggen voor wie mensenrechten en kinderrechten belangrijk zijn. 

De regering (de staat) heeft het recht om alles te bepalen voor de burgers

1. Eens
2. Oneens

Rechten

Recht

Ieder land heeft Regels en Wetten (wat mag wel en niet doen.)

Regels en Wetten geld voor Burgers en De overheid.

Schend je regel komt de Rechter. 

Kan straf of geen straf opleggen. (oordeel (rechtspraak))

Recht = wat mag je doen en hebben. 

• Recht beschermt burgers tegen veel macht van de staat.
• Recht beschermt burgers tegen wraak van burgers op elkaar. 

Nederland is een rechtstaat

Iedereen moet zich houden aan

WETTEN-REGELS-AFSPRAKEN

Je wordt beschermd tegen te veel macht van de staat.

Pak je boek STRUX: Rechten

• We lezen samen bladzijde 2 en 3
• Maken samen opdracht 1 , 2, 3, 4, 5

De Verenigde Naties

Mensenrechten

Het recht op voedsel

Het recht op een dak boven je hoofd

Het recht op onderwijs

Het recht op een vrije meningsuiting. 

Pak je boek STRUX: Rechten

• We lezen samen bladzijde 6 en 7
• Maken samen opdracht  6 en 7

• QUIZZZZ MEE!! 

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Donata houdt van hardlopen.
Hardlopen geeft haar een gevoel van ________ .

1. mensenrechten
2. plicht
3. recht
4. vrijheid

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Maj is ziek en gaat niet naar haar werk.
Het is haar ________ om aan haar baas door te geven dat zij ziek is.

1. recht
2. plicht
3. vrijheid
4. mensenrecht

Welk woord moet op de lege plaats staan?
Een helm dragen als je scooter rijdt, is een voorbeeld van een ________ .

1. vrijheid
2. recht
3. mensenrecht
4. plicht

Welk woord moet op de lege plaats staan?

‘Ik heb een uur hardgelopen’, zegt Bernardo.
‘Nu heb ik ________ op een hamburger met friet.’

1. mensenrecht
2. vrijheid
3. plicht
4. recht

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Jacob wil dat ieder kind naar school kan.
Jacob wil dat de ________ overal in de wereld worden nageleefd.

1. plichten
2. mensenrechten
3. rechten
4. vrijheid

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Zelf kiezen welke kleur je je haar verft, is een voorbeeld van ________ .

1. mensenrechten
2. plichten
3. vrijheid
4. rechten

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Deryl heeft een hond.
Het is zijn ________ om de hond elke dag uit te laten.

1. plicht
2. vrijheid
3. recht
4. mensenrecht

Welk woord moet op de lege plaats staan?

In landen waar slavernij is, worden de ________ niet nageleefd.

1. rechten
2. plichten
3. mensenrechten
4. vrijheid

Soraya moet van haar ouders elke avond de afwas doen.

Welke zin is waar?

1. Soraya heeft het recht om af te wassen.
2. Soraya heeft thuis geen vrijheid.
3. Soraya heeft de plicht om af te wassen.
4. Afwassen is een mensenrecht.

Hoe noem je iets dat je mag doen of mag hebben?

1. Een recht.
2. Een plicht.
3. Vrijheid.
4. Een mensenrecht.

Wat zijn mensenrechten?

1. Rechten die alleen voor kinderen gelden.
2. Rechten die alleen voor mensen boven de 18 gelden.
3. Rechten die alleen voor mensen in Europa gelden.
4. Rechten die voor alle mensen in de wereld gelden.