NN H5 bijvoeglijk naamwoord

Nederlands

Thema 4 - Spelling

Bijvoeglijk naamwoord


1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands

Thema 4 - Spelling

Bijvoeglijk naamwoord


Slide 1 - Slide

Wat heb je vorige week geleerd over de spelling van bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 2 - Open question

Samen oefenen
1. Ik koop een (warm) trui.
2. Hij gaat op een (nieuw) fiets naar school.
3. Dit meisje is erg (rijk).
4. De (maken) opdrachten waren allemaal goed.
5. Wij eten (lekker) taart op het feest.
6. Zij heeft een (ijzer) hek om de tuin gezet.
7. Ik kan het (taai) vlees niet snijden.
8. Ik wil niet in dat (koud) water zwemmen.
9. Deze wedstrijd is erg (belangrijk).
10. Mijn oma bakt de (best) koekjes.

Slide 3 - Slide


Vorige week

Hoe schrijf je een bijvoeglijk naamwoord?

  • Je plakt een -e achter het woord: mooi -> mooie (lange vorm)
  • Soms verandert het woord niet: korte vorm
  • Korte vorm gebruik je als (1) het bijv. nw. achter het zelfstandig naamwoord staat -> Dat is huis is prachtig.
  • Korte vorm gebruik je als (2) je bij de 'een-vorm' van een 'het-woord'
    -> een mooi meisje
    -> een heerlijk gerecht




Spelling - bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Slide


Vorige week

  • Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden eindigen vaak met -en
    -> ijzeren
    -> gouden
  • Maar let op met moderne & buitenlandse stoffen! Zij krijgen geen extra -e of -en
    -> plastic stoel
    -> carbon frame
    -> corduroy broek





Spelling - bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Slide


Lesdoel

Na deze les weten jullie:

  1. Hoe je van een deelwoord een bijvoeglijk naamwoord kunt maken.
  2. Hoe je deze bijvoeglijke naamwoorden spelt.



Spelling - bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Slide


Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Soms worden bijvoeglijk naamwoorden gemaakt van deelwoorden (voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord)

  • De gemaakte opdrachten
  • De lachende kinderen

Slide 7 - Slide

Spelling - bijvoeglijk naamwoord
QUIZ 

Slide 8 - Slide

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hans en Marije hebben een (groot) probleem.
A
grote
B
groten
C
groote
D
groot

Slide 9 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hij knalde op de (beton) paaltjes.
A
betonne
B
betonnen
C
betonen
D
betone

Slide 10 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat (verzinnen) verhaal was echt eng.
A
verzinnende
B
verzonnen

Slide 11 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat (raar) jongetje heeft mijn step gestolen.
A
rare
B
raare
C
raren

Slide 12 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat is een (prachtig) uitvoering.
A
prachtig
B
prachtigen
C
prachtige

Slide 13 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

De meester kon wel lachen om de (zingen) leerlingen.
A
gezongen
B
zingende
C
zingenden

Slide 14 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Wat een (bizar) vertoning!
A
bizarre
B
bizar
C
bizare

Slide 15 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat meisje droeg een (katoen) jurk.
A
katoen
B
katoenen

Slide 16 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Wat een (gezellig) familie is dat geworden.
A
gezellig
B
gezellige
C
gezelligen

Slide 17 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

De (vrolijk) man vertelde veel grapjes.
A
vrolijk
B
vrolijke
C
vrolijken

Slide 18 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Het was een (druk) dag in het pretpark.
A
druk
B
druke
C
drukke

Slide 19 - Quiz