Hoofdstuk 1 deel 2

• Godsdienst
• Middelbare school
• mavo, vwo
• Leerjaar 2

Deze les

1. Nakijken opdrachten
2. Rechters, Profeten
3. Koning
4. opdracht 1 (4 en 5)
   

VHZ hoofdstuk 1 

Boekje blz. 5

Leerdoelen:

1. Ik kan soorten onrecht noemen en ik kan benoemen welke rol profeten hier vroeger in speelden.
   
2. Ik kan een voorbeeld van onrecht geven en uitleggen waarom mijn voorbeeld met onrecht te maken heeft.
   
3. Ik kan een aantal nadelen van deze macht van een koning noemen en uitleggen waarom dit een nadeel is.
   
4. Ik kan een organisatie noemen die opkomt voor de rechten van mensen.
   
5. Ik kan voorbeelden geven van protest tegen onrecht. Ik kan zowel voorbeelden uit het verleden als protest uit mijn tijd geven.
   
6. Ik weet wat een profeet is en wat hij doet

Rechters blz. 6

Tijdelijk leider: orde handhaven, misdadigers straffen, klein leger aanvoeren. 

Jozua

LEZEN blz. 7

Onderstreep wie Samuel is en wat hij deed. 

maken opdracht 1

eisen aan de koning

Profeten blz. 9

Boodschap van God doorgeven

Protest tegen onrecht in maatschappij

Zeggers van de waarheid:

luister naar de tora

waarschuwen

toekomst 

voorspellen

Koning Saul 

Lezen blz. 10-11

Maak opdracht 4 (blz. 11) en 5 (blz. 12-13)

Aan de slag

Maak opdracht 4 en 5

1. Onder zijn leiding trok het joodse volk door de woestijn, vanuit Egypte.

1. Eli
2. Mozes
3. Jozua
4. Jezus

2. Hij was de opvolger van Mozes.

1. Samuël
2. Saul
3. Jozua
4. David

3. Hij was de laatste rechter, daarna kwam er een koning.

1. Samuël
2. Saul
3. Jozua
4. David

4. De naam voor het beloofde land.

1. Israël
2. Palestina
3. De Verenigde Staten
4. Kanaän

Hij handhaaft de orde, bestuurt en spreekt recht

1. koning
2. rechter
3. profeet
4. priester

5. Deze persoon spreekt altijd namens God. Vaak na het krijgen van dromen.

1. De stadsomroeper
2. De verhalen verteller
3. Een profeet
4. De dominee/ priester

Wat doet een profeet niet?

1. Hij waarschuwt de mensen voor de straf
2. Hij roept op tot bekering
3. Hij laat weten hoe het volk in de ogen van God eraan toe is
4. Hij vraagt vriendelijk of de mensen willen veranderen

Welke functie heeft Samuel niet gehad?

1. Koning
2. Priester
3. Profeet
4. Rechter

Hoe wist Samuel dat Saul koning moest worden?

1. hij zag dat Saul een goede leider was
2. hij zag dat Saul heel groot en sterk was
3. God zei het tegen hem
4. Saul wilde het graag

Samuel waarschuwt voor slechte koningen. Wat hoort er NIET bij?

1. dwangarbeid
2. belastingen
3. afpersing
4. slavernij

7. De rechter handhaaft de orde, bestuurt en spreekt recht

1. Juist
2. Onjuist