H14: futurum

H14: futurum
Praten over de toekomst (future)
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 5,6

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

H14: futurum
Praten over de toekomst (future)

Slide 1 - Slide

Futurum
Iets dat in de toekomst gebeurt.

hulpwerkwoord (auxilary verb): zullen of gaan

Slide 2 - Slide

drie manieren
1. Gewoon present tense:
De trein vertrekt om 8:30 uur. (The train departs at 8:30)
2. Met 'zullen'
Ik zal mij goed gedragen. (I shall behave well).
3. Met 'gaan'
Ik ga morgen zwemmen. (I will go swimming tomorrow).

Slide 3 - Slide

1. gewoon present tense
Deze ken je al, dus die gaan we vandaag niet bespreken.

Slide 4 - Slide

2. Met 'zullen'
d

Ik zal praten. Hij zal voetballen. Wij zullen afwassen.

Dit is een formele vorm. Deze vorm gebruiken we voor een paar dingen:

Slide 5 - Slide

Wanneer gebruiken zullen + infinitief?
We gebruiken zullen + infinitief:

1. Voor een belofte (promise) of een voorstel
2. Om te benadrukken dat iets zeker zal gebeuren
3. Om te zeggen dat iets waarschijnlijk zal gebeuren (door de waarschijnlijkheid (probability) expliciet te vermelden)

Slide 6 - Slide

Een belofte (promise)/voorstel
Ik zal het nooit meer doen!
I will never do it again!
Zal ik de afwas doen?
Shall I do the dishes?
Ik zal daar geen genoegen mee nemen!
I won't settle for that. 

Slide 7 - Slide

Benadrukken dat iets zeker gaat gebeuren

Je zult dat nog nodig hebben.
You shall need that later. 
Het zal niet makkelijk zijn.
It shall not be easy.
Daar zal niet veel van overblijven.
There shall not be much left of it. 

Slide 8 - Slide

Om te zeggen dat iets waarschijnlijk zal gebeuren 

Hij zal het waarschijnlijk morgen bekendmaken.
He shall probably announce it tomorrow. 
Het zal morgen wel weer regenen.
It shall probably rain again tomorrow.
Je zult haar wel herkennen.
You shall probably recognise her. 

Slide 9 - Slide

3. Met 'gaan'
gaan in plaats van zullen
1. voor een voorgenomen/geplande actie (niet een belofte of voorstel)
2. om te zeggen dat een gebeurtenis waarschijnlijk zal plaatsvinden (zonder de zekerheid/waarschijnlijkheid te vermelden).

Slide 10 - Slide

voorbeelden met 'gaan'
Ik ga vanavond pannenkoeken bakken.
I'm going to bake pancakes tonight. 
Dit jaar gaan we nog veel leuke dingen doen.
This year, we are going to do a lot of fun stuff. 
Zij gaat morgen een liedje voor ons zingen.
She is going to sing a song for us. 
Het gaat morgen regenen.
It is going to rain tomorrow. 

Slide 11 - Slide

Wat ga je morgen doen?

Slide 12 - Open question

Wat kun je mij beloven over je huiswerk?

Slide 13 - Open question

Wat doe je dit weekend?

Slide 14 - Open question

Wat doet het weer morgen?

Slide 15 - Open question

Vertel over je plannen voor deze zomer.

Slide 16 - Open question