P3 - les 7 - 22 februari 2023

Les 7 - periode 3 - 22 februari 2023
1 / 13
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 7 - periode 3 - 22 februari 2023

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
Korte terugblik op de vorige les 
('gustar' --> iets leuk vinden)


Leerdoelen voor deze les:
- Ik oefen met het toepassen van het werkwoord 'gustar
- Ik herhaal het werkwoord 'ir'(=gaan) + a met een oefening
- Ik oefen nieuwe woordenschat met Quizlet










Slide 2 - Slide

Het gebruik van gustar bij 6 persoonsvormen:
- Me gusta nadar.
- ¿Te gusta nadar?
- A Pedro le gusta nadar.
- Nos gusta nadar.
- ¿No os gusta nadar?
- A mis padres no les gusta nadar.

Slide 3 - Slide

Ejemplos ej. 4 (pág 23)
Me gusta la silla gris.
¿Cuánto cuesta el ordenador?
¿Cuántos sillas rojas tiene usted?
No me gusta la maleta azul. 
¿Cuánto cuestan dos lámparas?
Me gusta mucho la silla naranja y negra.

Slide 4 - Slide

Verschillende  betekenissen met 'ir' (=gaan)
  • Ir a + plaats = gaan naar                          Vamos a la playa.
  • Ir + a + werkwoord = iets gaan doen            Vamos a continuar.
  • Ir en + vervoermiddel +  met de .... gaan         Vamos en metro.
  • Ir con = gaan met ..... (gezelschap)     Voy con Laura al parque.
  • Ir de .... = activiteit               Mi amiga y yo vamos de compras.

Slide 5 - Slide

Ejercicio 1 (pág. 24)
Zoek de verbinding tussen de 1e en de 2e kolom, door een pijl te zetten :-)




timer
5:00

Slide 6 - Slide

Hoe zeg je: 'Ik ga met de trein'
A
Voy con el tren
B
Voy en tren
C
Vamos con el tren
D
Vamos en tren

Slide 7 - Quiz

Wat betekent deze zin:
'¿Cuándo vas al mercado?
A
Wanneer gaan we naar de markt?
B
Hoe ga je naar de markt?
C
Wanneer ga je naar de markt?
D
Hoe gaan we naar de bioscoop?

Slide 8 - Quiz

Productos y materiales
Quizlet link stuur ik via Teams!!
timer
7:00

Slide 9 - Slide

Ejercicio 3 (pág. 25)
Stel vijf vragen op in het Spaans over de kledingstukken die je ziet. Gebruik de werkwoorden 'tener', 'costar', 'gustar', én gebruik nieuwe woorden (over eigenschappen/materialen):

timer
6:00
Hoeveel kost...?
Van welk materiaal...?
Ik houd van ....
etc.

Slide 10 - Slide

Algunos ejemplos (ej. 3 - pág 26)

  • ¿Cuánto cuesta la camiseta negra?
  • ¿De qué material es la bufanda?
  • Me gusta el abrigo negro/los calcetines naranjas/...
  • No me gusta(n) .....................
  • ¿Tiene (usted) otros colores? 

Slide 11 - Slide

¿Os ha gustado la clase de español?
(=Wat vonden jullie van deze les?)
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

Slide 13 - Slide