This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Les 7 - periode 3 - 7 maart 2023
Slide 1 - Slide
¿Qué vamos a hacer hoy?
Korte terugblik op de vorige les
('gustar' --> iets leuk vinden)
Leerdoelen voor deze les:
- Ik oefen met de werkwoorden 'gustar', 'costar' en 'tener'
- Ik herhaal het werkwoord 'ir'(=gaan) + a met een oefening
- Ik oefen nieuwe woordenschat met Quizlet
Slide 2 - Slide
Het werkwoord
'gustar'
Gustar = iets leuk vinden/ergens van houden
Dat waar je van houdt kan ev (gusta) of mv (gustan) zijn
Wie iets leuk vindt, staat vooraan in de zin!
Me gusta ir de compras
Slide 3 - Slide
el verbo 'costar' (=kosten)
yo cuesto
tú cuestas
él cuesta
nosotros costamos
vosotros costáis
ellos cuestan
Let op de klinkerwisseling (o --> ue)
Niet te verwarren met
la costa
(=de kust)
¿Cuánto cuesta?
Hoeveel kost het?
Slide 4 - Slide
Ejercicio 4 (pág. 23)
Je wilt een van de producten kopen. Je gaat naar de winkel en je beschrijft of vraagt met/in minimaal 6 zinnen het product dat je wilt kopen. Je mag de werkwoorden 'costar', 'gustar' of 'tener' gebruiken.
Bijvoorbeeld:
Ik vind de rode stoel leuk. Me gusta la silla roja.
Wat kost de lamp? ¿Cuánto cuesta la lámpara?
timer
6:00
Slide 5 - Slide
Ejemplos ej. 4 (pág 23)
Me gusta la silla gris.
¿Cuánto cuesta el ordenador?
¿Cuántos sillas rojas tiene usted?
No me gusta la maleta azul.
¿Cuánto cuestan dos lámparas?
Me gusta mucho la silla naranja y negra.
Slide 6 - Slide
Verschillende betekenissen met 'ir' (=gaan)
Ir a + plaats = gaan naar Vamos a la playa.
Ir + a + werkwoord = iets gaan doen Vamos a continuar.
Ir en + vervoermiddel + met de .... gaan Vamos en metro.
Ir con = gaan met ..... (gezelschap) Voy con Laura al parque.
Ir de .... = activiteit Mi amiga y yo vamos de compras.
Slide 7 - Slide
Ejercicio 1 (pág. 24)
Zoek de verbinding tussen de 1e en de 2e kolom, door een pijl te zetten :-)
timer
5:00
Slide 8 - Slide
Hoe zeg je: 'Ik ga met de trein'
A
Voy con el tren
B
Voy en tren
C
Vamos con el tren
D
Vamos en tren
Slide 9 - Quiz
Wat betekent deze zin: '¿Cuándo vas al mercado?
A
Wanneer gaan we naar de markt?
B
Hoe ga je naar de markt?
C
Wanneer ga je naar de markt?
D
Hoe gaan we naar de bioscoop?
Slide 10 - Quiz
Productos y materiales
Quizlet link stuur ik via Teams!!
timer
7:00
Slide 11 - Slide
Ejercicio 3 (pág. 25)
Stel vijf vragen op in het Spaans over de kledingstukken die je ziet. Gebruik de werkwoorden 'tener', 'costar', 'gustar', én gebruik nieuwe woorden (over eigenschappen/materialen):
timer
6:00
Hoeveel kost...?
Van welk materiaal...?
Ik houd van ....
etc.
Slide 12 - Slide
Algunos ejemplos (ej. 3 - pág 26)
¿Cuánto cuesta la camiseta negra?
¿De qué material es la bufanda?
Me gusta el abrigo negro/los calcetines naranjas/...
No me gusta(n) .....................
¿Tiene (usted) otros colores?
Slide 13 - Slide
Let op!
De les van morgen - woensdag 8 maart - gaat eenmalig
online plaatsvinden
Zorg dat je om 11.15 klaar zit achter je laptop, met:
- je reader
- een pen of potlood
- een werkende video en geluidsverbinding ;-)
Slide 14 - Slide
¿Os ha gustado la clase de español? (=Wat vonden jullie van deze les?)