HV3_1.4_theorie stijlfiguren

Stijlfiguren
Je leert stijlfiguren herkennen en benoemen.

Sprekers en schrijvers maken hun teksten vaak mooier door iets op een bijzondere manier te zeggen. Ze kunnen gebruik maken van stijlfiguren. Stijlfiguren kom je tegen in films, speeches, verhalen, artikelen, reclames. Ze versterken je tekst of maken deze levendiger.
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Stijlfiguren
Je leert stijlfiguren herkennen en benoemen.

Sprekers en schrijvers maken hun teksten vaak mooier door iets op een bijzondere manier te zeggen. Ze kunnen gebruik maken van stijlfiguren. Stijlfiguren kom je tegen in films, speeches, verhalen, artikelen, reclames. Ze versterken je tekst of maken deze levendiger.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Figuurlijk taalgebruik
- Beeldspraak: vergelijking - metafoor - metonymia - personificatie
- Stijlfiguren: herhaling, opsomming, pleonasme, tautologie, tegenstelling, paradox, eufemisme, hyperbool, understatement, ironie, sarcasme, retorische vraag

Slide 3 - Slide

Beeldspraak:
1. De zon streelde onze wangen.
A
Vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 4 - Quiz

Beeldspraak:
2. Gedeelde smart is halve smart.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 5 - Quiz

Beeldspraak:
3. De kamer stelde kritische vragen aan de minister.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 6 - Quiz

Beeldspraak:
4. Na de valpartij op de trap bloedde hij als een rund.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 7 - Quiz

Beeldspraak:
5. Ajax had een moeilijke wedstrijd.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 8 - Quiz

Beeldspraak:
6. Hij vroeg de ouders de hand van hun dochter.
A
metafoor
B
metonymia
C
vergelijking
D
personificatie

Slide 9 - Quiz

Theorie stijlfiguren
Herhaling
Letterlijke herhaling van ongeveer dezelfde woorden.
‘Nee, nee en nog eens nee. Je mag geen koekje uit de doos.’ 
Opsomming
Woorden of woordgroepen worden op een rij gezet. (met of zonder climax)
Overal in het OV gebruiken we nu mondkapjes; in de bus, de trein en de tram.
Pleonasme
Een eigenschap van een ander woord  nogmaals noemen om daar de nadruk op te leggen.
De grijze mist maakt de straat nog troostelozer.
Die grappige mop vertelt hij altijd de eerste les van het jaar.


Slide 10 - Slide

Tegenstelling (Antithese)
-Apartheid beïnvloedde de gehele Zuid-Afrikaanse gemeenschap. De zwarten leefden in vervallen huizen; de blanken leefden in prachtige landhuizen.
-’s Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.

Paradox
Weinig alcohol kan te veel zijn.

Eufemisme
Zij werkt daar als interieurverzorgster.
Minoes is gister rustig ingeslapen op de bank, haar favoriete plekje.


Hyperbool
- In Nederland regent het 29 van de 30 dagen. - Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.

Understatement
- Ik had een twee voor het proefwerk, ik had dus wel een paar foutjes gemaakt.

Tegenstelling
’s Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.

Eufemisme
Zij werkt daar als interieurverzorgster.
Minoes is gister rustig ingeslapen op de bank, haar favoriete plekje.

Overdrijving (Hyperbool)
In Nederland regent het 29 van de 30 dagen.
Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.

Understatement
Ik had een twee voor het proefwerk, ik had dus wel een paar foutjes gemaakt.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Understatement

Slide 13 - Slide

Tegenstelling (Antithese)
-Apartheid beïnvloedde de gehele Zuid-Afrikaanse gemeenschap. De zwarten leefden in vervallen huizen; de blanken leefden in prachtige landhuizen.
-’s Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.

Paradox
Weinig alcohol kan te veel zijn.

Eufemisme
Zij werkt daar als interieurverzorgster.
Minoes is gister rustig ingeslapen op de bank, haar favoriete plekje.


Hyperbool
- In Nederland regent het 29 van de 30 dagen. - Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.

Understatement
- Ik had een twee voor het proefwerk, ik had dus wel een paar foutjes gemaakt.

Tautologie
Iets dubbel zeggen met dezelfde betekenis in andere woorden.
Op zijn verjaardag werd de hele ruimte weer met pracht en praal een feestelijk geheel.
De stoelen staan na elke les schots en scheef in het lokaal.

Retorische vraag
Een vraag waarop je geen antwoord op hoeft te geven, het antwoord ligt voor de hand. Een mededeling in vraagvorm. 
Laat jij de hond even uit?

Ironie
Iets op een spottende manier zeggen, niet kwetsend bedoeld. Je zegt vaak het tegenovergestelde van wat er wordt bedoeld.
‘Je kletst me de oren van het hoofd’, zegt de leraar tegen het stille, verlegen meisje.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Tegenstelling (Antithese)
-Apartheid beïnvloedde de gehele Zuid-Afrikaanse gemeenschap. De zwarten leefden in vervallen huizen; de blanken leefden in prachtige landhuizen.
-’s Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.

Paradox
Weinig alcohol kan te veel zijn.

Eufemisme
Zij werkt daar als interieurverzorgster.
Minoes is gister rustig ingeslapen op de bank, haar favoriete plekje.


Hyperbool
- In Nederland regent het 29 van de 30 dagen. - Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.

Understatement
- Ik had een twee voor het proefwerk, ik had dus wel een paar foutjes gemaakt.

Sarcasme
'Harde' spot. Dit gaat verder dan ironie.
‘Je moet vooral zo doorwerken, dan kom je er in ieder geval’, zegt de mentor tegen de leerling (die zijn taak weer niet gemaakt heeft).





Slide 17 - Slide

0

Slide 18 - Video

'Bloed, zweet en tranen' - wat is dit voor stijlfiguur?

Slide 19 - Open question

Ik heb het goed gedaan, maar ook zo fout gedaan.
Als ik terugkijk in de tijd.

Welke stijlfiguur herken je hier?
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 20 - Quiz

Een lach met tranen, zo voel ik mij vandaag.
Geproefd van het leven, zoveel vrienden ongekend.

Welke stijlfiguur herken je hier?
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 21 - Quiz

Met bloed zweet en tranen, zei ik, rot hier nu maar op.
Met bloed zweet en tranen,
Zei ik vrienden, dag vrienden, de koek is op.

Welke stijlfiguur herken je hier vooral?
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 22 - Quiz

Aan de slag
Welke stijlfiguren komen bij de volgende slides aan de orde?
Pak je boek erbij op blz. 33 + 34

Slide 23 - Slide

Stijlfiguren:
1. Ik ben dom, lomp en famous!
A
hyperbool
B
sarcasme
C
opsomming
D
herhaling

Slide 24 - Quiz

Stijlfiguren:
2. Het verliefde stel deelt lief en leed.
A
ironie
B
tautologie
C
understatement
D
paradox

Slide 25 - Quiz

Stijlfiguren:
3. En precies als wij naar buiten gaan, gaat het regenen. We treffen het wel!
A
pleonasme
B
tegenstelling
C
ironie
D
sarcasme

Slide 26 - Quiz

Stijlfiguren:
4. Het duurt echt nog een jaar totdat we eindelijk weer vakantie hebben!
A
sarcasme
B
hyperbool
C
paradox
D
tegenstelling

Slide 27 - Quiz

Stijlfiguren:
5. Tjilp tjilp - tjilp tjilp tjilp (De mus - Jan Hanlo)
A
opsomming
B
herhaling
C
sarcasme
D
hyperbool

Slide 28 - Quiz

Stijlfiguren:
6. Dus jij bent deze zomer met het vliegtuig naar Japan én naar Brazilië gevlogen? Dat klinkt niet als een vervelende vakantie hoor!
A
eufemisme
B
understatement
C
sarcasme
D
pleonasme

Slide 29 - Quiz

Stijlfiguren:
7. Dus jij bent deze zomer met het vliegtuig naar Japan én naar Brazilië gevlogen? Jij hebt het klimaat zo te horen wel op 1 staan!
A
hyperbool
B
retorische vraag
C
sarcasme
D
ironie

Slide 30 - Quiz

Stijlfiguren:
8. Dus jij bent deze zomer met het vliegtuig naar Japan én naar Brazilië gevlogen? En beide keren had je drie uur vertraging? Joh, je hebt gewoon je hele zomer op een vliegveld doorgebracht!
A
sarcasme
B
ironie
C
tegenstelling
D
hyperbool

Slide 31 - Quiz

Stijlfiguren:
9. We moeten rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan!
A
paradox
B
opsomming
C
hyperbool
D
tegenstelling

Slide 32 - Quiz

Stijlfiguren:
10. De docent scheikunde vertelt altijd op vrijdag een grappige mop. Gelukkig moet de klas er wel altijd vriendelijk om lachen.

A
eufemisme
B
pleonasme
C
tautologie
D
tegenstelling

Slide 33 - Quiz

Stijlfiguren:
11. De dokter vroeg als eerst naar de stoelgang van de mevrouw.
A
understatement
B
pleonasme
C
hyperbool
D
eufemisme

Slide 34 - Quiz

Aan de slag
Maken: opdracht 17, blz. 33 t/m 35

Heb je al een leesboek uitgekozen?
Volgende week: starten met lezen in de les.

Slide 35 - Slide

Oefen verder beeldspraak:

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-1-beeldspraak/

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-beeldspraak/


Slide 36 - Slide

Oefen verder stijlfiguren:
https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-1-stijlmiddelen/

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-stijlfiguren/




Slide 37 - Slide