11.4 Enzymen

Welkom
Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Laptop pakken en opstarten
Binas pakken

1 / 31
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom
Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Laptop pakken en opstarten
Binas pakken

Slide 1 - Slide

Noem het organel in de cel waar de vorming van eiwitten uit aminozuren plaatsvindt.

Slide 2 - Open question

Planten maken zelf aminozuren uit anorganische stoffen. Dieren doen dit niet. Voor de vorming van elk aminozuur neemt een plant minstens drie stoffen uit het milieu op. Voor sommige aminozuren worden ook nog andere (groepen van) stoffen opgenomen. Welke atomen moeten er minstens in die drie stoffen zitten om een aminozuur te kunnen vormen?

Slide 3 - Open question

Als twee aminozuren gekoppeld worden, dan wordt daarbij een bepaald molecuul gevormd. Welke? (R)
A
CO2
B
H
C
OH
D
H2O

Slide 4 - Quiz

Leerdoelen deze les

Ik weet hoe een enzym-substraat complex werkt en hoe externe factoren invloed hebben op de werking van het complex



Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Enzymen
Enzymen zijn verantwoordelijk voor de stofwisselingsreacties in de cel

Zijn altijd eiwitten

Er zijn twee soorten
- Afbrekende enzymen 
(bij vertering)

- Opbouwende enzymen
(bij spiervorming)

Slide 7 - Slide

Enzym-substraat complex
Door hun ruimtelijke structuur kunnen ze maar met één stof (substraat) reageren

Enzymen zijn substraat-specifiek. Ze binden zich dus maar aan één bepaalde stof



Slide 8 - Slide

Voorbeelden van verschillende enzymen zijn maltase, amylase en cellulase. Voorbeelden van verschillende substraten zijn maltose, amylose en cellulose. Valt hierin iets op? (T1)

Slide 9 - Open question

Enzym-substraat complex
Het substraat eindigt altijd op -ose
Het enzym eindigt altijd op -ase

Voorbeelden
Cellulose – cellulase
Maltose – maltase
Amylose (zetmeel) - amylase



Slide 10 - Slide

Enzymen werken in ons lichaam het beste bij een bepaalde temperatuur. Welke is dat? (T1)

Slide 11 - Open question

Enzymenactiviteit en temperatuur
Hoe warmer, hoe meer enzym-substraat complexen worden gevormd

Vanaf een bepaalde temperatuur denatureren enzymen

Denatureren = onomkeerbare verandering van ruimtelijke structuur
 

Slide 12 - Slide

Bij denaturatie verandert de ruimtelijke structuur van een enzym. Wat voor invloed heeft dat op het enzym-substraat complex?

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Slide

gevoelig voor zuurtegraad
reactieversnellers van stofwisselingsreacties
gereedschappen van de cel
bij lichaamstemperatuur is het te koud om in een cel normaal gesproken reacties te laten plaatsvinden
reactiespecifiek
herbruikbaar
substraatspecifiek
substraat = stof die wordt bewerkt


Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

Huiswerk voor dinsdag
Maak de volgende opdrachten
- basiskennisvragen 11.4


Klaar? Begin dan aan je samenvatting van 11.3 en 11.4



Slide 17 - Slide

Een enzym past precies op de om te zetten stof. Dat betekent dat het enzym ...
A
reactiespecifiek is
B
substraatspecifiek is

Slide 18 - Quiz

Een enzym katalyseert maar één soort reactie. Dat heet:
A
reactiespecifiek
B
substraatspecifiek

Slide 19 - Quiz

Een enzym katalyseert een reactie. Dat betekent:
A
Het enzym versnelt een reactie en blijft zelf intact.
B
Het enzym versnelt een reactie en wordt daarbij opgebruikt.
C
Het enzym past op een bepaalde stof.

Slide 20 - Quiz

Welke bewering klopt?
A
P is de minimumtemperatuur voor dit enzym.
B
Q is de optimumtemperatuur voor dit enzym.
C
R is de maximumtemperatuur voor dit enzym.

Slide 21 - Quiz

Welke bewering klopt? De stijging van de activiteit tussen P en Q komt doordat ...
A
er meer enzymen bijkomen.
B
er per enzymmolecuul meer stof wordt omgezet.
C
er meer substraat bijkomt.

Slide 22 - Quiz

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymconcentratie gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de concentratie van het enzym toeneemt.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.

Slide 23 - Quiz


Hoe wordt de vorm van de grafiek genoemd?
A
een exponentiële kromme
B
een lineair verband
C
een optimumkromme

Slide 24 - Quiz


Bij A en B wordt evenveel enzymactiviteit gemeten (dus substraat omgezet). Dat betekent ...
A
dat er bij A meer enzymmoleculen actief zijn dan bij B.
B
dat er bij A en B evenveel enzymmoleculen actief zijn.
C
dat er bij A minder enzymmoleculen actief zijn dan bij B.

Slide 25 - Quiz


Wat is er gebeurd daar waar de kromme tussen 4 en 5 de horizontale as raakt?
A
De enzymmoleculen zijn niet actief, maar kunnen dat wel weer worden bij een lagere pH.
B
De enzymmoleculen zijn niet actief, want ze zijn gedenatureerd.
C
De enzymmoleculen zijn opgebruikt.

Slide 26 - Quiz

Een eiwitoplossing wordt geleidelijk verwarmd van 0 graden naar 70ºC. In de oplossing bevindt zich pepsine, dat de eiwitten in de oplossing afbreekt tot polypeptiden. Welke lijn geeft het polypeptidegehalte goed weer?
A
lijn 1
B
lijn 2
C
lijn 3
D
lijn 4

Slide 27 - Quiz

Een enzym katalyseert de reactie A + B ⇒ C. Men meet de concentratie C in de loop van de tijd. Wat kun je uit de grafiek concluderen?
A
Hoe meer C, des te trager de reactie, dus C versnelt de reactie.
B
De hoeveelheid C heeft een positieve invloed op de reactiesnelheid.
C
Hoe meer C, des te trager de reactie, dus C vertraagt de reactie.

Slide 28 - Quiz

Leg uit waarom koorts van boven de 40 graden levensgevaarlijk kan zijn.

Slide 29 - Open question

Eén van de enzymen in darmsap is sacharase. Wat is van dit enzym het ……… (1) het bijbehorende substraat, (2) de optimum pH, (3) de optimum temperatuur en (4) het product? (T1, 4p)

Slide 30 - Open question

Slide 31 - Link