Les 5 - herhaling naamwoordelijk gezegde en voorzetsel voorwerp

Vandaag 11 januari
  • Doornemen nieuwe planning
  • Herhaling naamwoordelijk gezegde
  • Voorzetsel voorwerp
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vandaag 11 januari
  • Doornemen nieuwe planning
  • Herhaling naamwoordelijk gezegde
  • Voorzetsel voorwerp

Slide 1 - Slide

Doel van deze les
  • Ik weet wat het naamwoordelijk gezegde is;
  • Ik weet wat het verschil is tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde;
  • Ik ken de koppelwerkwoorden;
  • Ik kan het voorzetsel voorwerp uit een zin halen.

Slide 2 - Slide

Stappenplan zinsdelen
Zie in Teams het stappenplan in bestanden.

Slide 3 - Slide

Mevrouw Meeurs / heeft / 2Ab/2Hd / een online les / gegeven. 
Mevrouw Meurs heeft een online les gegeven. 
Mevrouw Meurs heeft 2Ab/2Hd een online les gegeven
Mevrouw Meurs heeft 2Ab/2Hd een online les gegeven. 
Mevrouw Meurs heeft 2Ab/2Hd een online les gegeven. 
Mevrouw Meurs heeft 2Ab/2Hd een online les gegeven. 
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zinsdelen
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Drag question

Martijn, de beste leerling uit de klas, had een tien voor zinsontleden.

In bovenstaande zin is “Martijn” het onderwerp.

A
Juist
B
Niet juist

Slide 5 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel;
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.
  • Het onderwerp is iets.

Slide 6 - Slide

Koppelwerkwoorden
zijn
blijken
heten
worden
lijken
dunken
blijven
schijnen
voorkomen

Slide 7 - Slide

Naamwoordelijk gezegde


In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 8 - Slide

Wel of geen naamwoordelijk gezegde?

Vraag 1: Staat er een vorm van een koppelwerkwoord in de zin?


Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘eigenschap’ (ook wel: toestand)?


Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

Slide 9 - Slide

Even oefenen

Slide 10 - Slide

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Hij is naar huis gegaan.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

Mijn vriend wordt leraar op een basisschool.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quiz

Mijn zus is vervelend geweest.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quiz

Wat is het gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
WG= was geworden
B
NG= was gisteren ziek geworden
C
NG= was ineens ziek geworden
D
NG= was ziek geworden

Slide 15 - Quiz


De man is gisteren aangekomen op het station van Terborg.

A
WG= is aangekomen
B
NG= is gisteren aangekomen
C
NG= is aangekomen

Slide 16 - Quiz

Het meisje werd naar school gebracht.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen

Slide 18 - Drag question

Slide 19 - Video

Controleer je ontleedde zin
Tijdens de les I werken I de tweedeklassers I aan de opdrachten van hun studieplanner.

pv = werken
ow = de tweedeklassers
wwg = werken
lv = -
mv = -
vzv = aan de opdrachten van hun studieplanner
bwb = Tijdens de les

Slide 20 - Slide

Ontleed de volgende zin in je schrift.

Mijn vader is op zijn studeerkamer.


Maak eerst zinsdelen.

pv =
ow =
wwg/nwg =
lv =
mv =
vzv =
bwb =



Slide 21 - Slide

Ontleed de volgende zin in je schrift.
Tijdens de les werken de tweedeklassers aan de opdrachten van hun studieplanner.

Maak eerst zinsdelen
pv =
ow =
wwg/nwg =
lv =
mv =
vzv =
bwb =

Slide 22 - Slide

Controleer je ontleedde zin
Mijn vader I is I  op zijn studeerkamer.

pv = is
ow = mijn vader
wwg = is  ("is" koppelt hier geen eigenschap aan het onderwerp, dus geen kww)
lv = -
mv = -
vzv = -
bwb = op zijn studeerkamer (waar?)


Slide 23 - Slide