De klanken zitten in de volgende woorden: [t] in ‘tafel’, [d] in ‘deur’, [n] in ‘neus’, [r] in ‘ramp’, [s] in ‘soep’, [z] in ‘zuur’ en [l] in ‘leuk’. Niet alle Nederlanders hebben een alveolaire [r], sommigen maken een [r] in de keel. De [ʃ] en [ʒ] komen alleen voor in leenwoorden, zoals het Engelse ‘shoppen’ [ʃ] en het Franse ‘jeu de boule’ [ʒ].