Hoofdstuk 3-4 oefenen voor je PTA

Hoofdstuk 3 en 4
1 / 36
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3 en 4

Slide 1 - Slide

Wat is een doelgroep?
A
Een doelgroep is een groep personen die verschillende bedoelingen hebben.
B
Een doelgroep is een groep personen die verschillende kenmerken hebben.
C
Een doelgroep is een groep personen die dezelfde kenmerken hebben.
D
Een doelgroep is een groep personen die dezelfde plannen hebben.

Slide 2 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een homogene groep?

A
Een groep broertjes en zusjes bij elkaar.
B
Een groep jongens en meisjes uit groepen 5 en 6.
C
Een groep jongens van de groepen 4, 5, en 7.
D
Een groep meisjes uit groep 3.

Slide 3 - Quiz

Wat betekent het dat Nederland een multiculturele samenleving is?

A
Dat er meerdere culturen samengaan tot één cultuur.
B
Dat er één cultuur in Nederland is.
C
Dat er verschillende subculturen van jongeren zijn
D
Dat het door meerdere culturen wordt bevolkt

Slide 4 - Quiz

Geloof, rolverdeling man/vrouw, muziek, tradities, waarden en normen en politiek zijn voorbeelden van:
A
Cultuurkenmerken
B
Cultuuroverdracht
C
Sociale structuren
D
Leefkenmerken

Slide 5 - Quiz

Welke uitspraak over waarden is juist?


A
Dit zijn de gedragsregels die bij een bepaalde waarde horen.
B
Dit zijn ideeën over wat als belangrijk wordt gezien.
C
Dit zijn ongeschreven regels.
D
Dit zijn regels die voor iedereen hetzelfde zijn

Slide 6 - Quiz


Wat betekent observeren?

A
Mensen aanspreken op hun gedrag.
B
Je mening geven over iemand.
C
Het gedrag van mensen in de gaten houden.
D
Goed naar iemand kunnen luisteren

Slide 7 - Quiz

Open of gesloten vraag?
Vindt u de wc’s in het sportcentrum schoon genoeg?
A
Open
B
Gesloten

Slide 8 - Quiz

Wat vindt u van de sfeer in de ontvangstruimte?
A
Open
B
Gesloten

Slide 9 - Quiz

Mist u iets in de ontvangstruimte in het sportcentrum?
A
Open
B
Gesloten

Slide 10 - Quiz

Hoe wordt u het liefst geïnformeerd over de verbouwing? Via e-mail of via de website?
A
Open
B
Gesloten

Slide 11 - Quiz

Hebt u zin in een
wandeling?
A
Open
B
Gesloten

Slide 12 - Quiz

Wat vinden jullie van dit
plan?
A
Open
B
Gesloten

Slide 13 - Quiz

Wil je dit zelf oplossen, of
samen met collega’s?
A
Open
B
Gesloten

Slide 14 - Quiz

Wat wilt u drinken?
A
Open
B
Gesloten

Slide 15 - Quiz

Wat vindt u zo leuk aan dit beroep?
A
Open
B
Gesloten

Slide 16 - Quiz

Objectief of subjectief?
Jouw schoenen zijn echt heel leuk
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 17 - Quiz

Objectief of subjectief?
Maartje eet een bruine boterham met kaas.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 18 - Quiz

Objectief of subjectief?
Sara eet echt veel.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 19 - Quiz

Objectief of subjectief?
Ze sport 4 keer per week.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 20 - Quiz

Aan welke manier van communicatie kun je zien hoe het met iemand gaat?
A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie

Slide 21 - Quiz

Bij communicatie is er sprake van een
A
Boodschap
B
Ontvanger
C
Zender
D
Alle drie

Slide 22 - Quiz

Wat is geen emotie?
A
Blij
B
Rijk zijn
C
Boos
D
Bang

Slide 23 - Quiz

Zwaaien is een vorm van .......
A
Non-verbale communicatie
B
Fit zijn
C
Verbale communicatie
D
Geen één van de bovenstaande antwoorden

Slide 24 - Quiz

Wat is een voorbeeld van verbale communicatie?
A
Met je vuist op tafel slaan omdat je boos bent
B
Een WhatsApp gesprek voeren

Slide 25 - Quiz

Verkeersborden zijn geen
vorm van communicatie
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quiz

Een mail schrijven is een vorm van:
A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie

Slide 27 - Quiz

Wat is een voorbeeld van passief luisteren?
A
Je knikt als je het begrijpt
B
Je herhaalt wat er wordt gezegd
C
Je zit met je armen over elkaar het gesprek aan te horen
D
Je stelt tussendoor vragen om achter meer informatie te komen

Slide 28 - Quiz

Bij ruis komt een boodschap niet goed over bij de ontvanger
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quiz

Wat is een voorbeeld van verbale communicatie?
A
Kaj kijkt verdrietig tijdens de activiteit.
B
Maik stuurt een emoticon via WhatsApp naar Zigo.
C
Lisa steekt haar duim omhoog naar Mirthe.
D
Xavier mailt naar Courteney dat hij aanwezig is bij de activiteit.

Slide 30 - Quiz

Waar is jouw uitstraling een onderdeel van?
A
Verbale communicatie.
B
Non-verbale communicatie.
C
Mondelinge communicatie.
D
Schriftelijke communicatie

Slide 31 - Quiz

Welke uitspraak over lichaamstaal is juist?
A
Je kunt met lichaamstaal goed verbergen hoe je je echt voelt.
B
Lichaamstaal is lastig te interpreteren.
C
Je lichaamstaal laat zien hoe je je voelt.
D
Lichaamstaal is voor iedereen anders

Slide 32 - Quiz

Welke uitspraak over actief luisteren is juist?
A
Actief luisteren wil zeggen dat je actief weergeeft wat er gezegd wordt.
B
Bij actief luisteren gaat het erom dat je snel snapt wat de ander bedoelt.
C
Als je actief luistert, dan vul je het verhaal van de ander aan.
D
Bij actief luisteren let je goed op hóe iemand iets zegt.

Slide 33 - Quiz

Wat is een voorbeeld van interne ruis?
A
Een krakende telefoonverbinding.
B
Geluid door een tv die aanstaat.
C
Een vliegtuig vliegt laag over.
D
Slechte concentratie doordat je verdrietig bent.

Slide 34 - Quiz

Een methode om goed te luisteren tijdens een gesprek is de LSD-methode. Waar staan de letters LSD voor?
A
Luisteren, spreken, doorvragen.
B
Luisteren, samenvatten, doorvragen.
C
Luisteren, spreken, doorpraten.
D
Luisteren, samenvatten, doorpraten

Slide 35 - Quiz

Tijdens een gesprek met een deelnemer pas je LSD toe.
Wat is een voorbeeld van doorvragen?

A
Een vraag stellen die uitnodigt tot een uitgebreider antwoord.
B
Het verhaal in eigen woorden vertellen.
C
Oogcontact zoeken.
D
Zo nodig aantekeningen maken

Slide 36 - Quiz