Paarse Vrijdag

Welkom!
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat is Paarse Vrijdag?

Slide 3 - Slide

Wat is Paarse Vrijdag?
Een dag waarop scholieren en studenten door het dragen van de kleur paars op school hun solidariteit tonen met lhbt+’ers.

Het is oké wie je bent!

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Waarom Paarse Vrijdag?

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

feiten
  • Ruim 2 op de 5 jongeren verbergen dat zij LHBTI zijn op school.
  • 22% van de LHBTI-personen in Nederland ooit bij de politie aangifte heeft gedaan van een fysieke of seksuele aanval.
  • Bijna de helft (45%) van de Nederlandse transgender respondenten geeft aan nooit of zelden open te zijn over hun genderidentiteit.
  • Naar schatting zijn tussen de 1.000 en 2.000 LHBTI-jongeren dak- of thuisloos.

Slide 9 - Slide

Verhalen

Slide 10 - Slide

Emre
Emre Hoogduijn kwam laat uit de kast, omdat hij geen rolmodel had. Nu is hij zelf een rolmodel voor niet-westerse jongeren. Via Instagram helpt hij hen met hun coming out. "Ik doe mijn verhaal en hoop hen daarmee te helpen."


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

non-binair

Slide 18 - Slide

non-binair
Iemand die zich man voelt (of hij nu geboren is met of zonder penis en ballen) noemen we binair. Iemand die zich vrouw voelt (of zij nu geboren is met of zonder vagina) noemen we ook binair. Iemand die zich man noch vrouw voelt, of juist net zozeer man als vrouw, noemen we non-binair. 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Ik wil altijd van iemand weten wat zijn of haar seksualiteit is.
ja
nee
soms

Slide 21 - Poll

Slide 22 - Video

De persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een werkwoord.

Mijn tante heeft vandaag gekookt.

Je vindt de persoonsvorm met de tijdproef. 

  • Staat de zin in de tegenwoordige tijd? Zet hem dan in de verleden tijd.
  • Staat een zin in de verleden tijd? Zet hem dan in de tegenwoordige tijd.

Slide 23 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijke gezegde (wg).

Slide 24 - Slide

Het onderwerp van een zin
Het onderwerp is het zinsdeel waarover in de rest van de zin iets gezegd wordt.

Het onderwerp vind je door de vraagproef of de getalsproef te gebruiken.

Slide 25 - Slide

De vraagproef
Bij de vraagproef stel je de vraag:
wie of wat + alle werkwoorden (werkwoordelijk gezegde)?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Slide 26 - Slide

De getalsproef
Bij de getalsproef verander je de persoonsvorm van het enkelvoud naar het meervoud (of andersom). Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp.

Slide 27 - Slide

Het lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Stel de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 28 - Slide

Dorien en Lotte aaiden mijn broertje over zijn hoofd.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
aaiden
B
Dorien en Lotte
C
over zijn hoofd
D
mijn broertje

Slide 29 - Quiz

Voorbeeldzinnen
Wat is het lijdend voorwerp?
1. Dorien en Lotte aaiden mijn broertje over zijn hoofd.
2. Soufiyan gaf Rachid een stomp.
3. Shay had nog een graag een kop koffie willen drinken.

Slide 30 - Slide

Het meewerkend voorwerp
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
Je stelt de vraag:

aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)? Het antwoord op die vraag is het meewerkend voorwerp.

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Let op!
Bij het meewerkend voorwerp kun je de woorden ‘aan’ of ‘voor’ vaak weglaten of juist toevoegen.

Slide 33 - Slide

Let op! (deel 2)
Als je de woorden ‘aan’ of ‘voor’ weglaat, verandert de volgorde van de zin soms.

Slide 34 - Slide

Ik ga voor mijn tante een cadeau uitzoeken.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Ik
B
een cadeau
C
voor mijn tante
D
uitzoeken

Slide 35 - Quiz

Maarten geeft Steven een klap op zijn schouder.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Maarten
B
Steven
C
een klap
D
op zijn schouder

Slide 36 - Quiz

Hij vraagt mij de weg.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
mij
B
hij
C
vraagt
D
de weg

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Slide

Zelf aan de slag!
2.5 Bezittelijk voornaamwoord
C. Deel 2: Zinsdelen: Meewerkend voorwerp

Slide 39 - Slide

Wat is de pv en het wg?
1. Lucas kan heel goed tennissen.
2. Egeron en Gui hadden eigenlijk snoep willen kopen.
3. Heeft Noortje een goed cijfer gehaald vandaag?
4.  Bewoners van een woning in het Brabantse Nispen vonden zondagochtend een slapende inbreker in hun auto in de garage. 

Slide 40 - Slide