LL les 5 - verkleinwoorden / onregelmatige ww / bijv. nw

LL les 5 - verkleinwoorden / onregelmatige ww / bijv. nw
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

LL les 5 - verkleinwoorden / onregelmatige ww / bijv. nw

Slide 1 - Slide

Lees de theorie en maak de vragen.

Slide 2 - Slide

Leerdoel 1
Ik kan verkleinwoorden goed schrijven.

Slide 3 - Slide

Van zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken.
Een verkleinwoord maak je meestal door -je achter het woord te zetten: 

haak → haakje; rups → rupsje.

Soms moet je andere letters toevoegen om het goed te laten klinken, zoals -pje; -tje; of -etje:
– bloem → bloempje; schuim → schuimpje
– tuin → tuintje; grasmaaier → grasmaaiertje
– wandeling → wandelingetje; behang → behangetje

Als het zelfstandig naamwoord eindigt op -ng, moet je soms -g vervangen door -k:
koning → koninkje; vergoeding → vergoedinkje.

Gebruik bij twijfel een (online) woordenboek.



Slide 4 - Slide

Wat is het verkleinwoord van wandeling?

Slide 5 - Open question



Noteer het verkleinwoord:

auto

Slide 6 - Open question



Noteer het verkleinwoord:

film

Slide 7 - Open question



Noteer het verkleinwoord:

ketting

Slide 8 - Open question

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
Kano'tje
B
Kanotje
C
Kanoo'tje
D
Kanootje

Slide 9 - Quiz



Noteer het verkleinwoord:

baby

Slide 10 - Open question



Noteer het verkleinwoord:

brug

Slide 11 - Open question

Wat is het verkleinwoord van:
ring

Slide 12 - Open question

Leerdoel 2
Ik weet wat onregelmatige werkwoorden zijn en kan deze goed schrijven in een zin.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Wat is het onregelmatige werkwoord?
Je zult het moeten proberen.

Slide 15 - Open question

Wat is het onregelmatige werkwoord?
Misschien wil de leraar ons helpen.

Slide 16 - Open question

Wat is het onregelmatige werkwoord?
Ik kan dit huiswerk niet maken.

Slide 17 - Open question

Wat is het onregelmatige werkwoord?
Selma zegt boos: 'Zij hebben het ook niet gedaan!'

Slide 18 - Open question

Wat is de juiste spelling van het onregelmatige werkwoord 'zijn'?
A
ik ben, jij is, hij is, wij bennen
B
ik is, jij is, hij is, wij zijn
C
ik ben, jij bent, hij is, wij zijn
D
ik ben, jij bent, hij bent, wij bennen

Slide 19 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het onregelmatige werkwoord 'hebben'?
A
ik heb, jij hebt, hij hebt, wij hebben
B
ik heeft, jij heeft, hij heeft, wij heven
C
ik heb, jij heeft, hij heeft, wij hebben
D
ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben

Slide 20 - Quiz

Leerdoel 3
Ik kan bijvoeglijke naamwoorden herkennen in een zin.

Slide 21 - Slide

Bekijk de volgende zin:
– Dat is een spannende film!
In deze zin is spannende een bijvoeglijk naamwoord (bn). Het bijvoeglijk naamwoord spannende geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord film.
Zo herken je een bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan:
Dat is een spannende film. / De film is spannend.
Een bijvoeglijk naamwoord heeft vaak een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met een -e): een spannend boek / een spannende film.
Bij de meeste bijvoeglijke naamwoorden kun je de ‘trappen van vergelijking’ gebruiken: spannend - spannender - spannendst.
Bekijk de volgende zin:
 Dat is een spannende film!

In deze zin is spannende een bijvoeglijk naamwoord (bn). 
Het bijvoeglijk naamwoord spannende geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord film.

Zo herken je een bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan:
Dat is een spannende film. / De film is spannend.
Een bijvoeglijk naamwoord heeft vaak een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met een -e): een spannend boek / een spannende film.

Bij de meeste bijvoeglijke naamwoorden kun je de ‘trappen van vergelijking’ gebruiken: spannend - spannender - spannendst.




Slide 22 - Slide

Met bijvoeglijke naamwoorden kun je bijvoorbeeld de sfeer veranderen. 
Kijk maar:

Jan liep door de steeg naar huis.

Arme Jan liep door de donkere steeg naar het oude, krakende huis.

Verliefde Jan liep door de verlichte steeg naar het mooie huis.



Slide 23 - Slide

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 24 - Quiz

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterke
C
man
D
boze

Slide 25 - Quiz

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
slimme
B
tante
C
onvergetelijke
D
logeerpartij

Slide 26 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord...
A
Geeft extra informatie over een werkwoord
B
Hoort altijd bij een werkwoord
C
Kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan
D
Vertelt wat een zelfstandig naamwoord doet of overkomt

Slide 27 - Quiz

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 28 - Quiz


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 29 - Quiz


Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
Temperatuur
B
aarde
C
is
D
zorgelijk

Slide 30 - Quiz

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 31 - Open question

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 32 - Open question

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 33 - Open question

Denk goed na:
Welke van de drie leerdoelen vond je het makkelijkst?
Welke was het lastigst?

Ga nu verder met oefenen. Kijk op je doelenoverzicht en kies opdrachten uit.

Slide 34 - Slide