NL

Werkwoordspelling en tekens
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Werkwoordspelling en tekens

Slide 1 - Slide

Ik ben benieuwd hoe lang hij het uithou....
A
uithoud
B
uithout
C
uithoudt

Slide 2 - Quiz

Zij beoordeel.... de gebeurtenis niet erg objectief.
A
beoordeeld
B
beoordeelt
C
beoordeeldt

Slide 3 - Quiz

Wor... je nog opgenomen in de selectie van het eerste elftal?
A
Word
B
Wort
C
Wordt

Slide 4 - Quiz

Ik ben in 2009 verhui.... naar Amsterdam.
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisdt

Slide 5 - Quiz

Beantwoor.... hij de post altijd zo laat?
A
Beantwoorde
B
Beantwoordde
C
Beantwoordden

Slide 6 - Quiz

Hij heeft al eerder op het circuit gerac.... in deze nieuwe auto van Porsche.
A
geracet
B
geraced
C
geract

Slide 7 - Quiz

De vergro.... foto's laten de oorzaak van het ongeluk duidelijk zien.
A
vergrote
B
vergrootte
C
vergrootten

Slide 8 - Quiz

Als je hem ondervraag..., moet je hem recht aankijken.
A
ondervraagd
B
ondervraagt
C
ondervraagdt

Slide 9 - Quiz

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 10 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(redden) De ...... zwemmer
A
redde
B
geredde
C
gerede
D
verredde

Slide 11 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(stranden) De ............ reiziger
A
Gestrandde
B
strandende
C
gestranden
D
gestrande

Slide 12 - Quiz

Kies het goed geschreven voltooid deelwoord
(schrobben)De hele vloer is ...........

A
Geschrobt
B
Geschrobd
C
Verschrobt
D
Verschrobd

Slide 13 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(verwoesten) De ................. huizen
A
vewoestten
B
verwoeste
C
verwoesde
D
verwoesdden

Slide 14 - Quiz

Koppelteken: ja of nee?
politie + agent
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

wel of geen koppelteken
A
minimuminkomen
B
minimum-inkomen

Slide 16 - Quiz

Trema?
financieel
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Trema?
industriele
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

drieendertig
timer
0:20
A
trema
B
apostrof
C
liggend streepje
D
niets

Slide 19 - Quiz

Waar is de apostrof goed geplaatst?
A
Lex's zusje
B
Lexs zusje
C
Lex' zusje

Slide 20 - Quiz

Waar wordt de apostrof juist gebruikt?
A
café'tje
B
display'tje
C
baby'tje
D
oma'tje

Slide 21 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 22 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 23 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vriendje (skaten)
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 24 - Quiz

Engelse werkwoorden

Wat is de juiste spelling?
Voordat ik een date heb gevonden, heb ik al veel ...
A
geswipt
B
geswipet
C
geswiped

Slide 25 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd
Romy en Marie (racen)
A
raceten
B
racetten
C
raceden

Slide 26 - Quiz