H4 stoffen paragraaf 2 kookpunt en smeltpunt

H4 stoffen

paragraaf 2 kookpunt en smeltpunt
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H4 stoffen

paragraaf 2 kookpunt en smeltpunt

Slide 1 - Slide

moleculen en atomen
Een kleine hoeveelheid van een stof, bijvoorbeeld een paar druppels water, bestaat al uit miljoenen moleculen. moleculen zijn de bouwstenen van stoffen. Wanneer je een stukje papier neemt en deze door midden scheurt, dan verdeel je deze miljoenen moleculen eigenlijk in twee groepjes moleculen. In beide handen heb je nog steeds een stuk papier vast. In theorie kun je eindeloos door gaan met dit scheuren en verdelen van de moleculen, dan kom je op een punt waarbij je de laatste 2 moleculen splitst. Je hebt dan in iedere hand een stukje papier bestaande uit 1 molecuul (fysiek is het niet mogelijk om stukjes papier te blijven scheuren, ze worden te klein om te scheuren en zijn niet meer zichtbaar met het blote oog).  Wanneer je nu nog verder wilt gaan delen, dan moet je 1 molecuul doorscheuren. dan maak je het molecuul kapot en heb je dus in beide handen een gedeelte van een molecuul, dit noem je atomen. atomen zijn de bouwstenen voor moleculen. Atomen bevatten geen stofeigenschappen meer.

Slide 2 - Slide

moleculen en atomen
Er zijn ca. 120 verschillende atomen bekend. Met deze atomen kun je ontzettend veel verschillende combinaties maken en dus veel verschillende stoffen bouwen. Stel je atomen voor als gekleurde lego stenen. Je kunt bijv. een bouwsel maken bestaande uit 2 gele en 1 rode legosteen, maar je kunt ook een bouwsel maken uit 2 rode en 1 gele steen of bijv. 1 blauwe, 1 gele, 3 groene en 5 rode legostenen. Je kunt dus wel honderden stoffen maken uit slechts een paar soorten atomen.

Water ken je wellicht al onder de scheikundige naam H2O, water bestaat dus uit:
 H2 (2x een H-atoom) en O (1x een O-atoom).
Waterstofperioxide H2O2 (blondeer voor haren) maak je door 2x een H-atoom en 2x een O-atoom te combineren. Dus zelfs met dezelfde atoomsoorten en andere aantallen kun je al verschillende stoffen bouwen.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

deeltjesmodel
Alle moleculen van een stof trillen/bewegen. Als je een stof verwarmt, dan gaan deze deeltjes steeds harder trillen en botsen ze, waardoor ze zich verder uit elkaar gaan bevinden. 

Als een stof zich in de vaste vorm bevind, dan zitten de deeltjes vast in een rooster op een vaste plaats en kunnen ze alleen op hun plaats trillen. (ruimte tussen de moleculen is erg klein)

Als een stof zich in de vloeibare fase bevindt, dan gaan de deeltjes ook van hun plaats af bewegen en botsen. (ruimte tussen de moleculen is iets groter)

Als een stof zich in de gasvormige fase bevindt, dan bewegen de deeltjes zich op zijn snelst en botsen ze erg hard. (ruimte tussen de moleculen is erg groot)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

fasen en fase-overgangen
Alle stoffen om je heen kunnen voorkomen in verschillende fases. 
Een fase is een toestand waarin een stof verkeert. 
Er zijn 3 fasen, namelijk: 
vast (s), 
vloeibaar (l) en 
gas (g).

Wanneer je stoffen verwarmt of juist afkoelt, dan kan een stof van fase veranderen. Denk  maar eens aan een ijsblokje dat je verwarmt, deze bevond zich in de vaste fase en is plots vloeibaar geworden. Wanneer een stof verandert van fase, dan noem je dit een fase-overgang. Er zijn 6 fase-overgangen zie (pijlen) volgende dia.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

In welke fase is de ruimte tussen de moleculen het kleinst?
A
Vaste fase
B
Vloeibare fase
C
Gasvormige fase

Slide 10 - Quiz

In welke fase is de aantrekkingskracht tussen moleculen denk je het grootst? (Denk aan de tussenruimte)
A
Vaste fase
B
Vloeibare fase
C
Gasvormige fase

Slide 11 - Quiz

Welke afkorting gebruik je voor een stof in de vloeibare fase
A
s
B
l
C
v
D
g

Slide 12 - Quiz

Welk nummer geeft de fase-overgang condenseren weer?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 13 - Quiz

In welke fase bevindt water zich bij B?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas
D
Er is daar geen water

Slide 14 - Quiz

absolute nulpunt
Moleculen gaan sneller bewegen wanneer de temperatuur toeneemt. Wanneer de temperatuur dus afneemt, dan neemt de bewegingssnelheid van de moleculen af. Meneer Kelvin ontdekte dat hij de moleculen zo ver af kon koelen dat ze niet meer bewogen. Kouder dan deze temperatuur kan het dus niet worden. De koudste temperatuur mogelijk is -273 graden Celsius, omdat het niet kouder kan worden dan deze temperatuur noemde hij dit het absolute nulpunt en gaf dit de waarde 
0 Kelvin.

-273 graden Celsius = 0 Kelvin
0 graden Celsius = 273 Kelvin

Slide 15 - Slide

omrekenen Kelvin


Graden Celsius —> Kelvin 



Kelvin —> Graden Celsius
+273
-273

Slide 16 - Slide

omrekenen oefenen
-273 graden Celsius = 0 Kelvin
0 graden Celsius = 273 Kelvin

25 graden Celsius = .............. Kelvin
-7 graden Celsius = ............... Kelvin
............... graden Celsius = 283 Kelvin
............... graden Celsius = 375 Kelvin

Slide 17 - Slide

Het absolute nulpunt is:
A
0 graden Celsius
B
- 273 Kelvin
C
-273 graden Celsius
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 18 - Quiz

100 graden Celsius = ? Kelvin
Alleen getal noteren

Slide 19 - Open question

18 graden Celsius = ? Kelvin
Alleen getal noteren

Slide 20 - Open question

-5 graden Celsius = ? Kelvin
Alleen getal noteren

Slide 21 - Open question

? graden Celsius = 307 Kelvin
Alleen getal noteren

Slide 22 - Open question

? graden Celsius = 234Kelvin
Alleen getal noteren

Slide 23 - Open question

Zuivere stof

Slide 24 - Slide

Mengsel stof

Slide 25 - Slide

Tijdens het verwarmen van een onbekende stof is een grafiek gemaakt, zie afbeelding hiernaast. Is dit een zuivere stof of een mengsel?
A
Zuivere stof
B
Mengsel

Slide 26 - Quiz

Tijdens het verwarmen van een onbekende stof is een grafiek gemaakt, zie afbeelding hiernaast. Is dit een zuivere stof of een mengsel?
A
Zuivere stof
B
Mengsel

Slide 27 - Quiz

Tijdens het verwarmen van een onbekende stof is een grafiek gemaakt, zie afbeelding hiernaast. Is dit een zuivere stof of een mengsel?
A
Zuivere stof
B
Mengsel

Slide 28 - Quiz

Hoe hoog ligt het stolpunt van deze stof? Noteer alleen het getal

Slide 29 - Open question

In welke fase bevindt de stof zich in punt C?
A
Vast
B
Vast en Vloeibaar
C
Vloeibaar
D
Gas

Slide 30 - Quiz