herhaling paragraaf 1 en 2 van H4 stoffen

herhaling paragraaf 1 en 2 van H4 stoffen
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

herhaling paragraaf 1 en 2 van H4 stoffen

Slide 1 - Slide

herhaling paragraaf 1 
stofeigenschappen
massa, volume en dichtheid
drijven, zinken en zweven
onderdompelmethode

Slide 2 - Slide

* Uitleggen wanneer een voorwerp zinkt, zweeft of drijft met behulp van dichtheid.


* Stoffen herkennen aan de hand van de volgende stofeigenschappen:

Fase, kleur, geur, oplosbaarheid in water, dichtheid, kookpunt/smeltpunt en geleiding van elektriciteit.
eindtermen examen

Slide 3 - Slide

stofeigenschappen
Alle stoffen en materialen om je heen zijn opgebouwd uit kleine deeltjes, moleculen genaamd. Zo heb je bijv. water moleculen, methaanmoleculen, ijzermoleculen en nog veel meer. Moleculen zijn de bouwstenen van een stof. 





Moleculen bevatten de stofeigenschappen van de stof die ze samen vormen.  stofeigenschappen zijn eigenschappen van stoffen waaraan je een stof kunt herkennen, zoals bijvoorbeeld:

kleur (koper is rood/bruin en ijzer is grijs)
geur (water is vrijwel geurloos en alchol heeft een scherpe geur), 
smaak (suiker is zoet en citroen is zuur), 
geleiden van warmte (hout geleid geen warmte staal wel), buigzaamheid, dichtheid, etc

Slide 4 - Slide

Stofeigenschappen
Stofeigenschappen zijn eigenschappen van stoffen waaraan je de stof kunt herkennen.

Enkele voorbeelden van stofeigenschappen zijn:
Kleur,
Geur,
Smaak,
Dichtheid,
Oplosbaarheid,
Brandbaarheid,
Smeltpunt/kookpunt
Geleiden van elektriciteit
Buigbaar
Doorzichtig

Slide 5 - Slide

stofeigenschappen zijn eigenschappen van stoffen waaraan je de stof kunt ....................

Slide 6 - Open question

Welke van de onderstaande begrippen is GEEN stofeigenschappen?
A
oplosbaarheid
B
temperatuur
C
kleur
D
geleiden van elektriciteit

Slide 7 - Quiz

Welke van de onderstaande begrippen is GEEN stofeigenschappen?
A
volume
B
geur
C
buigbaarheid
D
geleiden van warmte

Slide 8 - Quiz

Welke van de onderstaande begrippen is GEEN stofeigenschappen?
A
smaak
B
brandbaarheid
C
fase
D
dichtheid

Slide 9 - Quiz

onderdompelmethode
Het volume van voorwerpen met een onregelmatige vorm, bijvoorbeeld een kiezelsteentje, bepaal je met behulp van de onderdompelmethode. Neem een maatcilinder en vul die tot een bepaalde hoogte met water, in dit voorbeeld is dat 52ml.





Daarna laat je de kiezelsteen met een touwtje voorzichtig in de maatcilinder zakken. Lees vervolgens het volume van het water en de kiezelsteen af op de maatcilinder, in dit geval is dat 78 ml. De derde stap is het berekenen van het volume van de kiezelsteen.
Vb = 52mL             V = Ve - Vb
Ve = 78mL             V = 78 - 52
V = ? mL.                V = 26 mL


Slide 10 - Slide

Bereken het volume van het schaakstuk in mL. alleen getal noteren. Geen eenheid noteren.

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Slide

Een voorwerp heeft een volume van 85cm3. De massa van het blokje is 892,5g. Waar is het blokje van gemaakt?
A
Zilver
B
Aluminium
C
Goud
D
Koper

Slide 13 - Quiz

De massa van een voorwerp is 3,78kg. Het volume van dit voorwerp is 4850 cm^3? Van welk materiaal is dit voorwerp gemaakt?

Slide 14 - Open question

Bereken de massa (in gram) van een blokje aluminium met een volume van 20cm3. Alleen getal noteren. Geen eenheid noteren.

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

Wanneer je een blokje zink op water legt, wat gebeurd er dan?
A
Het blokje zink drijft op het water
B
Het blokje zink zinkt
C
Het blokje zink zweeft in het water
D
Dat kun je niet zeggen, ligt er aan hoe groot en zwaar het blokje zink is

Slide 17 - Quiz

Wanneer je een blokje zink op kwik legt, wat gebeurd er dan?
A
Het blokje zink drijft op het kwik
B
Het blokje zink zinkt
C
Het blokje zink zweeft in het kwik
D
Dat kun je niet zeggen, ligt er aan hoe groot en zwaar het blokje zink is

Slide 18 - Quiz

Wanneer je een blokje goud op kwik legt, wat gebeurd er dan?
A
Het blokje goud drijft op het kwik
B
Het blokje goud zinkt
C
Het blokje goud zweeft in het kwik
D
Dat kun je niet zeggen, ligt er aan hoe groot en zwaar het blokje goud is

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

herhaling paragraaf 2 
absolute nulpunt
omrekenen graden Celsius naar kelvin en andersom
smeltpunt/stolpunt en kookpunt uit een grafiek aflezen
fase van een stof bepalen
faseovergangen

Slide 24 - Slide

* Temperatuur, tijd en warmte op de volgende manieren gebruiken:


- het verband tussen de temperatuur en tijd toepassen

- absolute nulpunt

- omrekenen van waarden tussen temperaturenschalen in graden Celsius en Kelvin

Slide 25 - Slide

absolute nulpunt
Moleculen gaan sneller bewegen wanneer de temperatuur toeneemt. Wanneer de temperatuur dus afneemt, dan neemt de bewegingssnelheid van de moleculen af. Meneer Kelvin ontdekte dat hij de moleculen zo ver af kon koelen dat ze niet meer bewogen. Kouder dan deze temperatuur kan het dus niet worden. De koudste temperatuur mogelijk is -273 graden Celsius, omdat het niet kouder kan worden dan deze temperatuur noemde hij dit het absolute nulpunt en gaf dit de waarde 
0 Kelvin.

-273 graden Celsius = 0 Kelvin
0 graden Celsius = 273 Kelvin

Slide 26 - Slide

omrekenen oefenen
-273 graden Celsius = 0 Kelvin
0 graden Celsius = 273 Kelvin

25 graden Celsius = .............. Kelvin
-7 graden Celsius = ............... Kelvin
............... graden Celsius = 283 Kelvin
............... graden Celsius = 375 Kelvin

Slide 27 - Slide

Het absolute nulpunt is:
A
0 graden Celsius
B
- 273 Kelvin
C
-273 graden Celsius
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 28 - Quiz

25 graden Celsius = ? Kelvin
Alleen getal noteren

Slide 29 - Open question

-15 graden Celsius = ? Kelvin
Alleen getal noteren

Slide 30 - Open question

? graden Celsius = 293 Kelvin
Alleen getal noteren

Slide 31 - Open question

? graden Celsius = 211Kelvin
Alleen getal noteren

Slide 32 - Open question

Zuivere stoffen kun je in een grafiek herkennen aan een 
horizontale lijn tijdens de fase-overgang (stollen/smelten 
of verdampen/condenseren) zie groene lijnstuk.

Slide 33 - Slide

Mengsels kun je in een grafiek herkennen aan een minder 
stijle lijn tijdens de fase-overgang (stollen/smelten of 
verdampen/condenseren) zie groene lijnstuk.

Slide 34 - Slide

Tijdens het afkoelen van een onbekende stof is een grafiek gemaakt, zie afbeelding hiernaast. Is dit een zuivere stof of een mengsel?
A
Zuivere stof
B
Mengsel

Slide 35 - Quiz

Tijdens het afkoelen van een onbekende stof is een grafiek gemaakt, zie afbeelding hiernaast. Is dit een zuivere stof of een mengsel?
A
Zuivere stof
B
Mengsel

Slide 36 - Quiz

Hoe hoog ligt het stolpunt van deze stof? Noteer alleen het getal

Slide 37 - Open question

Hoe hoog ligt het smeltpunt van deze stof? Noteer alleen het getal

Slide 38 - Open question

Stelling: Het stolpunt en smeltpunt van een stof vinden plaats bij dezelfde temperatuur.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 39 - Quiz

bepalen van de fase van een stof
Is de temperatuur van de ruimte onder 
het smeltpunt van de stof? —> stof bevindt 
zich in de vaste fase.

Is de temperatuur van de ruimte boven 
het smeltpunt maar onder het kookpunt 
van de stof? —> stof bevindt zich in de 
Vloeibare fase.

Is de temperatuur van de ruimte boven 
het kookpunt van de stof? —> stof bevindt 
zich in de gasvormige fase.

Slide 40 - Slide

In welke fase bevindt glycerol zich bij -20 graden?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 41 - Quiz

In welke fase bevindt kwik zich bij -20 graden?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 42 - Quiz

In welke fase bevindt koolstofdioxide zich bij -20 graden?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 43 - Quiz