What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Verwijswoorden 3 gt
Stil lezen
1 / 34
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
This lesson contains
34 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Stil lezen
Slide 1 - Slide
Verwijswoorden
Mavo 3
Taalverzorging - formuleren
Schrijf deze les mee.
Slide 2 - Slide
Doel
Je kunt verwijswoorden op de juiste manier gebruiken
Opdracht 2 en 1 zijn af
Huiswerk: 1-4
Slide 3 - Slide
Antecedent
Wat is dat?
Slide 4 - Slide
Antecedent
Het antecedent is waar naar verwezen wordt door het verwijswoord.
Slide 5 - Slide
Verwijst naar een ander woord
Eerder of later in de tekst.
TL3
Slide 6 - Slide
Verwijst naar een ander woord
Eerder of later in de tekst.
Mijn zusje is moe.
Ze
gaat naar bed.
Slide 7 - Slide
Verwijs naar krat
Geef mij even ... krat aan!
A
die
B
deze
C
dit
D
dat
Slide 8 - Quiz
Verwijs naar school
... school is echt zo mooi
A
die
B
deze
C
dit
D
dat
Slide 9 - Quiz
Verwijswoorden in een schema!
Kies het juiste verwijswoord:
mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze
Slide 10 - Slide
De-woorden
Verwijs je naar met
deze
of
die
Deze
deur is op slot, maar
die
daar is wel open. (de deur)
De
jongen
die
daar loopt.
D
Slide 11 - Slide
Het-woorden
Verwijs je naar met
dit
of
dat
Het
gereedschap
dat
jij gebruikt, is beter dan
dit
oude ding.
Het
meisje
dat
daar loopt.
T
Slide 12 - Slide
Verwijswoorden in een schema!
Kies het juiste verwijswoord:
mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze
Slide 13 - Slide
Waarmee, waarvan, waarover, waaraan
Met wie, van wie, over wie, aan wie
Slide 14 - Slide
De leraar ...... ik een goede band heb, gaat weg.
A
waarmee
B
met wie
C
waaraan
D
aan wie
Slide 15 - Quiz
De meivakantie ... ik hele goede herinneringen heb.
A
waarmee
B
met wie
C
waaraan
D
aan wie
Slide 16 - Quiz
Dingen of zaken
Verwijs je naar met:
waarmee, waarvan, waaraan, etc.
Je kunt het opsplitsen
Slide 17 - Slide
Personen
Verwijs je naar met:
met wie, van wie, over wie, aan wie, etc.
Slide 18 - Slide
Voorbeeld
De jongen .......... ik heb afgesproken, heeft een brommer ........ hij elke dag naar school rijdt.
Slide 19 - Slide
Voorbeeld
De jongen
met wie
ik heb afgesproken, heeft een brommer
waarmee
hij elke dag naar school rijdt.
Slide 20 - Slide
Maak opdracht 2
timer
5:00
Slide 21 - Slide
Herhaling
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar
mensen, dieren of dingen.
(me/mij, je/jou, hij/zij)
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan
van wie iets is.
(let op: mijn, jouw, zijn/haar etc.)
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Jou, jouw, u, uw
Ik heb jou geappt
Ik heb u geappt
Is dat jouw fiets?
Is dat uw fiets?
Slide 24 - Slide
Me en mijn
Ik heb mijn huiswerk niet gemaakt
Ik heb me vanmorgen verslapen
Slide 25 - Slide
Zij, hen en hun
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Video
Maak opdracht 1, 3 en 4
Huiswerk voor morgen (16 mei)
Slide 28 - Slide
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.
_________ denkt dat
________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 29 - Drag question
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Marlea's vader,
maar ________ gebruikt ________ niet meer.
drumstel
hij
zij
het
ze
Slide 30 - Drag question
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,
terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 31 - Drag question
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord.
Vera doet het trucje voor.
________ zegt:
‘Zo moet je
________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
Slide 32 - Drag question
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader,
maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 33 - Drag question
Aan de slag met
Maak:
- H4 Taalverzorging Formuleren (blz. 108) opdracht 1,2,3 en 4
- H4 Taalverzorging Meervouden (blz. 110) opdracht 1,2,3,4 en 6
Klaar?
Pak je laptop en kijk alle opdrachten zelfstandig na (antwoorden staan in Teams). VERBETER!!!
Slide 34 - Slide
More lessons like this
Ma 5 dec Verwijswoorden
March 2024
- Lesson with
11 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Ma 5 dec Verwijswoorden
November 2023
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Verwijswoorden 3 gt
March 2023
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Verwijswoorden
October 2024
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 3
verwijswoorden
November 2024
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 3
Ma 28 november verwijswoorden
November 2022
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 3
NU Ned 1F 2F Deel B Formuleren H1.2 Verwijswoorden
January 2024
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
verwijswoorden
February 2024
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 3,4