This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.
Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan naar de ik-vorm: loop
Bijvoorbeeld:
worden - en = word
lopen - en = lop
eten-en= et
reizen-en= reiz
Je hoort of er iets achter komt of niet.
(vervang een -d-werkw. door lopen)
Tegenwoordige tijd krijgt een -t of niets
ik loop
ik vind
hij loopt
hij vindt
loop jij
vind jij
loopt hij
vindt hij
wij lopen
zij fietsen
jullie praten
Fred en Laurien vinden
- In de vorige lessen heb je al geleerd hoe je de persoonsvorm kan vinden.
- De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
SPELLING VAN DE PERSOONSVORM IN
DE TEGENWOORDIGE TIJD
- je weet hoe je de persoonsvorm vindt
- je kent het verschil tussen stam van een werkwoord en de ik-vorm
- je kunt de persoonsvorm in de tt goed spellen