M2 Talent H1.4 Grammatica les 2

H1.4 Grammatica
Les 2

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H1.4 Grammatica
Les 2

Slide 1 - Slide

Welke zinsdelen
ken je nog?

Slide 2 - Mind map

Doelen
Aan het eind van de les kan je ...
  • de persoonsvorm in een zin vinden.
  • het werkwoordelijk gezegde in een zin vinden.
  • het onderwerp in een zin vinden.
  • het lijdend voorwerp in een zin vinden.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

fietst
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 5 - Quiz

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen

Slide 6 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 7 - Quiz

De leerlingen hebben hun best gedaan.
Wat is de persoonsvorm?
A
De leerlingen
B
hebben
C
hun best
D
gedaan

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Video

De docent heeft een les gegeven.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
De docent
B
gegeven
C
heeft gegeven
D
heeft een les gegeven

Slide 10 - Quiz

In de vakantie gaan wij lekker uitslapen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
vakantie
B
gaan wij
C
gaan wij uitslapen
D
gaan uitslapen

Slide 11 - Quiz

De leerlingen leren goed voor hun toets.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 12 - Open question

In de bioscoop kunnen we een film gaan bekijken.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 13 - Open question


Het onderwerp en
lijdend voorwerp

Slide 14 - Slide

Onderwerp
Hoe vind je het onderwerp?
  • Zoek de persoonsvorm (pv)
  • Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg)
  • Stel de vraag: wie(wat) + wg

Slide 15 - Slide

De zanger zingt een mooi lied.

Wat is het onderwerp?
A
De zanger
B
zingt
C
een mooi lied

Slide 16 - Quiz

In het bos staan veel paddenstoelen.

Wat is het onderwerp?
A
Het bos
B
In het bos
C
staan
D
veel paddenstoelen

Slide 17 - Quiz

De dief stal gisteren een gouden ring.
A
De dief
B
stal
C
gisteren
D
een gouden ring

Slide 18 - Quiz

Lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
  • Zoek de persoonsvorm
  • Zoek het werkwoordelijk gezegde
  • Zoek het onderwerp
  • Stel de vraag: wie (of wat) + wg + ow

Slide 19 - Slide

De jongen gooit de bal omhoog.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
De jongen
B
gooit
C
de bal
D
omhoog

Slide 20 - Quiz

Mijn moeder bakt vanavond koekjes.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
vanavond koekjes
B
koekjes
C
mijn moeder bakt
D
bakt koekjes

Slide 21 - Quiz

De kerstman komt zijn rendier ophalen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
De kerstman komt
B
zijn rendier
C
komt ophalen
D
zijn rendier ophalen

Slide 22 - Quiz

De kerstman heeft zijn muts afgezet.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
De kerstman heeft
B
heeft afgezet
C
zijn muts
D
De kerstman heeft afgezet

Slide 23 - Quiz

De kerstman aaide Rudolf.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
De kerstman
B
aaide Rudolf
C
De kerstman aaide
D
Rudolf

Slide 24 - Quiz

Aan de slag
Maak opdracht 9 t/m 16 van H1.4 Grammatica

Slide 25 - Slide