De
present perfect wordt gebruikt om aan te geven dat iets in het verleden gebeurd is en het nu nog
belangrijk of
aan de gang is. Er is dus een link naar toen en nu.
Om de present perfect te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig: have / has + voltooid deelwoord.
Dus regelmatig werkwoord +ed
Onregelmatige werkwoorden kijk op bladzijde 215-216, het derde rijtje.