Herhaling Arbeid

Herhaling lesbrief Arbeid
1 / 38
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Herhaling lesbrief Arbeid

Slide 1 - Slide

De werkgelegenheid bestaat uit ...
A
werkende zelfstandigen, werknemers en vacatures
B
werkende zelfstandigen en werknemers
C
werknemers en vacatures
D
werknemers

Slide 2 - Quiz

Wanneer is de arbeidsmarkt krap? Stijgt of daalt het loon dan?
A
Vraag is groter dan aanbod; loon daalt.
B
Vraag is kleiner dan aanbod; loon daalt.
C
Vraag is groter dan aanbod; loon stijgt.
D
Vraag is kleiner dan aanbod; loon stijgt.

Slide 3 - Quiz

Het totale aanbod van arbeid noemen we ook wel de ...

Slide 4 - Open question

Wanneer de arbeidsproductiviteit procentueel sneller stijgt dan de loonkosten dan ... de loonkosten per product.
A
dalen
B
stijgen

Slide 5 - Quiz

Werkloosheid die ontstaat door automatisering komt vaak doordat lonen te hoog zijn. Lonen kunnen niet omlaag aangepast worden. Dit heet ...
A
Loonflexibiliteit
B
Loonrigiditeit
C
Loon-prijsspiraal

Slide 6 - Quiz

Er is veel werkloosheid bij een
A
krappe arbeidmarkt
B
ruime arbeidsmarkt

Slide 7 - Quiz

Wat gebeurt er met de p/a-ratio wanneer het aantal mensen met een deeltijdbaan stijgt?
A
de p/a-ratio daalt
B
de p/a-ratio blijft gelijk
C
de p/a-ratio stijgt

Slide 8 - Quiz

Het inkomen van Britt stijgt in 2020 met 1,6% t.o.v. het basisjaar. De prijzen stijgen in 2020 met 1,2% t.o.v. het basisjaar. Bereken de procentuele verandering van de koopkracht.
A
100,4
B
0,4%
C
99,6
D
-0,4%

Slide 9 - Quiz

Welke groep behoort NIET tot de niet-beroepsbevolking?
A
Studenten
B
Huisvaders
C
Werklozen
D
Arbeidsongeschikten

Slide 10 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een primaire arbeidsvoorwaarde?
A
Pauzeregelingen
B
Afspraken over vakanties
C
Reiskostenvergoeding
D
Normale arbeidstijd

Slide 11 - Quiz

Welk begrip hoort hier bij?

Een overkoepelende organisatie van meerdere vakbonden.

Slide 12 - Open question

Bij deze investering blijft de verhouding tussen kapitaal en arbeid in het bedrijf gelijk.
A
Diepte-investering
B
Breedte-investering
C
Beide

Slide 13 - Quiz

Conjuncturele werkloosheid ...
A
ontstaat als het consumentenvertrouwen daalt en er inflatie ontstaat.
B
heeft te maken met het verplaatsen van de productie naar lage lonen landen.
C
ontstaat als je langdurig op zoek bent en geen werk kunt vinden.
D
heeft te maken met dalende bestedingen omdat de economische groei afneemt

Slide 14 - Quiz

Bij een bedrijf werken 300 personen. De totale werkgelegenheid is 120 arbeidsjaren. Hoe groot is de gemiddelde deeltijdfactor?
A
40%
B
60%
C
250%
D
140%

Slide 15 - Quiz

Bij de bruto participatiegraad worden de ... wel meegerekend, bij de netto participatiegraad niet.
A
niet-actieven
B
gepensioneerden
C
arbeidsongeschikten
D
werklozen

Slide 16 - Quiz

Welk begrip hoort hier bij?

Niet-georganiseerder werknemers betalen geen contributie, maar profiteren wel van de uitkomsten van onderhandelingen en dus van de gemaakte afspraken in de cao.

Slide 17 - Open question

Bij laagconjunctuur is de vraag naar arbeid ...(1)... en is de arbeidsmarkt ...(2)...
A
(1) hoog, (2) krap
B
(1) laag, (2) krap
C
(1) hoog, (2) ruim
D
(1) laag, (2) ruim

Slide 18 - Quiz

Als de loonkosten per product in sterke mate de kostprijs van een product bepalen, is de productie ...
A
arbeidsintensief
B
kapitaalintensief
C
beide

Slide 19 - Quiz

De overheid kan met beleid tegen de laagconjunctuur ingaan. Dat kan zij doen door ...
A
zelf meer te gaan besteden en de belastingen te verlagen.
B
zelf minder te gaan besteden en de belastingen te verlagen.
C
zelf meer te gaan besteden en de belastingen te verhogen.
D
zelf minder te gaan besteden en de belastingen te verhogen

Slide 20 - Quiz

De koopkracht is met 2,1% veranderd t.o.v. van het basisjaar. Het nominale inkomen is met 1,3% veranderd t.o.v. het basisjaar. Bereken de procentuele verandering van de prijzen.
A
0,8%
B
-0,8%
C
103,4
D
3,4%

Slide 21 - Quiz

Welke primaire inkomens horen bij de productiefactor kapitaal?
A
Loon en rente
B
Pacht en winst
C
Rente en huur
D
Huur en winst

Slide 22 - Quiz

Welk begrip hoort hier bij?

Een algemene loonstijging bovenop de prijscompensatie, waardoor de koopkracht zal stijgen.

Slide 23 - Open question

De principaal is de ...(1)..., de agent is de ...(2)...
A
(1) opdrachtgever, (2) uitvoerder
B
(1) uitvoerder, (2) opdrachtgever

Slide 24 - Quiz

Sandra is afgestudeerd en is op zoek naar een vacature in de zorg. Dit is een voorbeeld van ...
A
Natuurlijke werkloosheid
B
Frictiewerkloosheid
C
Conjuncturele werkloosheid
D
Structuurwerkloosheid

Slide 25 - Quiz

De centrale bank kan tegen de hoogconjunctuur ingaan. Dat kan zij doen door ...
A
de rente te verlagen, zodat consumptie en investeringen toenemen.
B
de rente te verhogen, zodat consumptie en investeringen afnemen.
C
de rente te verlagen, zodat consumptie en investeringen afnemen.
D
de rente te verhogen, zodat consumptie en investeringen toenemen.

Slide 26 - Quiz

Vraag Deeltijdwerk (parttime)
Land A: 50% van de mensen werkt 40 uur per week en 50% werkt 20 uur per week.
Land B: 100% van de mensen werkt 32 uur per week
-> In welk land werken relatief de meeste mensen parttime?
A
Land A
B
Land B

Slide 27 - Quiz

Vraag Deeltijdwerk (parttime)
Land A: 50% van de mensen werkt 40 uur per week en 50% werkt 20 uur per week.
Land B: 100% van de mensen werkt 32 uur per week
-> In welk land werkt men gemiddeld minder uur per week?
A
land A
B
land B

Slide 28 - Quiz

p/a-ratio = aantal werkzame personen / aantal voltijds arbeidsjaren dat wordt vervuld

-> Als meer mensen parttime gaan werken, dan gaat de p/a-ratio
A
omhoog
B
omlaag
C
niet veranderen

Slide 29 - Quiz


In een dorp hebben 100 mensen een baan. Ze werken allemaal de helft van een volledige baan, 20 uur per week (halftijd)
-> Wat is de p/a-ratio in dit dorp?

Slide 30 - Open question

Leg nu in je eigen woorden uit wat het getal van de p/a-ratio voorstelt.

Slide 31 - Open question

Op het Erfgooiers College werken veel docenten in deeltijd. Gemiddeld werken zij 80% van de uren die een fulltime docent les zou geven.
-> Wat is de p/a-ratio op deze school?

Slide 32 - Open question

Het Erfgooiers College heeft om al haar onderwijs te kunnen geven 40 fulltime docenten (40 arbeidsjaren) nodig. Gemiddeld werken docenten op deze school 0,8 fte (fte = full time equivalent, dus 0,8 fte = 80% van een fulltime baan). De p/a-ratio is 1,25
-> Hoeveel docenten zal deze docent nodig hebben?

Slide 33 - Open question

Mensen die bij de 'potentiële beroepsbevolking' horen, maar niet bij de beroepsbevolking noemen we de 'niet-beroepsbevolking'.
-> Wie van de volgende groepen is hier GEEN voorbeeld van?
A
studenten
B
huisvaders
C
werklozen
D
arbeidsongeschikten

Slide 34 - Quiz

Wat wordt bedoeld met de participatiegraad? (zoek eventueel op in je lesbrief op blz. 16)

Slide 35 - Open question

Kijkend naar het schema dat we van de week hebben gemaakt, zou de participatiegraad normaal gesproken groter of kleiner dan 100% zijn?
A
groter
B
kleiner

Slide 36 - Quiz

In een land zijn er 8 miljoen mensen tussen de 15 en 67 jaar oud. 5,4 miljoen mensen hebben een baan, 600.000 zijn er werkloos.
-> Wat is de participatiegraad in dit land (in %)?

Slide 37 - Open question

Wat is het verschil tussen de bruto en de netto participatiegraad?

Bij de bruto worden de ... wel meegerekend, bij de netto participatiegraad niet.
A
niet-actieven
B
gepensioneerden
C
arbeidsongeschikten
D
werklozen

Slide 38 - Quiz