Les-1

1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Module
Economie thuis
1. Consument en welvaart
2. Werk en inkomen
3. Het huishouden

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 1
Consument en welvaart

Slide 3 - Slide

ECONOMIE

Slide 4 - Mind map

§1.1 De jonge consument




ECONOMIE
willen en kunnen
rijkdom en armoede
welvaart en schaarste

Slide 5 - Slide

In je schrift: vijf zaken die je graag zou willen hebben

Slide 6 - Open question

In je schrift: je gemiddelde jaarlijkse inkomen

Slide 7 - Open question

Als je beide antwoorden met elkaar vergelijkt, welke conclusie kun je dan trekken?

Slide 8 - Open question

economie gaat over 
       
                        economie gaat over 

                                     kiezen

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video


Behoeften: alles wat je nodig hebt en wilt hebben
middelen: tijd, geld

primair goed: noodzakelijke goederen
secundair goed: luxe goederen

Goederen: stoffelijk; kun je aanraken
Diensten: niet stoffelijk., kun je niet aanraken 





Slide 11 - Slide

JAAR
KWARTAAL
MAAND
WEEK
DAG
X4
:4
X12
:12
:52
X52
X365
:365
Omrekenen geld
1 jaar = 4 kwartalen = 12 maanden = 52 weken = 365 dagen

Slide 12 - Slide

GEMIDDELDE:
optellen en delen door het aantal

AFRONDEN:
  • geld op 2 decimalen
  • procenten op 1 decimaal (tenzij anders wordt gevraagd)


Slide 13 - Slide

Opdrachten

Slide 14 - Slide

Maak in stilte

huiswerk 
de opdrachten 1.1 t/m 1.5 van pagina 11 t/m 13



timer
6:00
ben je niet stil => strafwerk!

Slide 15 - Slide

Opgave 1.1 a
1: juist (het gaat om jongeren: jongens+meisjes)   
2: onjuist (meisjes € 14,- jongens € 18,-)
3: juist (meisjes € 8,- jongens € 17,-)
4: juist (meisjes € 192,- jongens € 222,-)
5: juist (gemiddeld 16% zelf, dus ouders 84%)

Slide 16 - Slide

Opgave 1.1 b
1: juist (het percentage neemt af)
2:juist (het bedrag neemt toe)
3: juist (het bedrag neemt toe)
4: onjuist (ze verdienen € 125,- per maand x 10 = € 1.250,- )
5: juist (100-61= 39%)

Slide 17 - Slide

Opgave 1.2 a
Tandarts: dienst
                   primair product
Motor:      goed
                   secundair product
Vakantie: dienst
                   secundair product
Eten:         goed
                   primair (thuis) of secundair product (restaurant)

Slide 18 - Slide

1.2 b
Behoeften baby en jezelf: kleding, drinken, liefde, rust
1.2 c
Baby geen behoefte aan: bioscoop, sportclub, schoolspullen

1.2 d
Rijke mensen hebben ook behoefte aan eten, kleding en onderdak. 
Rijke mensen hebben ook wensen, ze willen misschien wel een nieuwe auto of nieuwe kleren. En ook zij moeten morgen gewoon weer eten en naar de wc.

Slide 19 - Slide

1.3 
zakgeld € 26,- + kleedgeld € 55,- = totaal € 81,- x 12 = € 972,-
Per kwartaal zakgeld: € 26,- x 3 = € 78,-
Per week kleedgeld: 55 x 12 /52 = € 12,69
Per uur: 201,50 x 12/ 52 x 6 = 2418/312 = € 7,75
e De maaltijd is wat ze krijgt omdat Adisa oppast, 
    zou ze niet oppassen dan krijgt ze geen eten.

Slide 20 - Slide

1.4
a ouders geven kleedgeld zodat hun kinderen met geld leren
   omgaan, de waarde van geld leren kennen.
b ouders geven geen kleedgeld omdat ze het wellicht niet kunnen
   missen, of omdat ze het niet nodig vinden, bang zijn dat kinderen
   teveel gaan uitgeven.
c bijbaantje: je doet ervaring op, het is gezellig, je hebt iets te doen.
d Joke krijgt per jaar: 201,50x12+7,50x52 = € 2.808,-
   Joke geeft per jaar uit: 24,85x52 = € 1.292,20
   Ze spaart dus per maand: 1515,80/12 = € 126,32
e 631,60/126,32 = 5 maanden

Slide 21 - Slide

1.5
a Hij verdient 5x19 = € 95,- daar gaat vanaf: 5x5,50 = € 27,50
   Zijn winst is dus € 67,50
b Zijn winst per gewerkt uur is 67,50/15 = € 4,50
c 1147,50/67,5 = 17 Milenco moet dus 17 weken werken
d Het risico dat hij loopt is dat de huisjes misschien op een dag niet
   meer verkocht worden. Hij heeft dan wel (materiaal)kosten
   gemaakt en maakt dan dus verlies. Of de kosten stijgen.
e 100-48 = 52%
f 63x12 /52= € 14,54  14,45/3 uur = € 4,85 

Slide 22 - Slide

LEER              EN

Slide 23 - Slide

  • Ik weet wat een behoefte is
  • Ik weet wat primaire producten zijn, en ken 5 voorbeelden
  • Ik weet wat secundaire producten zijn, en ken 5 voorbeelden
  • Ik weet wat goederen zijn, en ken 5 voorbeelden
  • Ik weet wat diensten zijn, en ken 5 voorbeelden
  • Ik weet wat een gemiddelde is en hoe je dit uitrekent
  • Ik weet hoe ik bedragen en getallen moet afronden
  • Ik weet dat 1 jaar 4 kwartalen, 12 maanden, 52 weken en 365 dagen heeft 
  • Ik kan bedragen van maand naar week omrekenen 
  • Ik kan bedragen van week naar maand omrekenen 
  • Ik kan bedragen van de ene periode naar een andere periode omrekenen 
LEER              EN

Slide 24 - Slide