Beelspraak en stijlfiguren HERHALING (H5)

Beeldspraak en stijlfiguren
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Beeldspraak en stijlfiguren

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Q
U
I
Z
We bespreken de vragen na, zodat de stof nog wat duidelijker kan worden. 

Slide 14 - Slide

Beeldpraak"

"De golven aaien de zwemmers."


timer
0:10
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
Beeldspraak

Slide 15 - Quiz

Beeldspraak:

"Van een mug een olifant maken."
timer
0:10
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
Vergelijking

Slide 16 - Quiz

Beeldspraak:

"Die Rembrandt vind ik mooi."
timer
0:10
A
Vergelijking
B
Metonymia
C
Metafoor
D
Personificatie

Slide 17 - Quiz

Beeldspraak:

"Die glimlach van je, alsof een parkiet
over je gezicht klimt ..."
timer
0:10
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymia

Slide 18 - Quiz

Beeldspraak:
"Die droge tuin snakt naar
een sproeibeurt."
timer
0:10
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
Metonymia

Slide 19 - Quiz

Beeldspraak:

"Hij paait haar met zoete woorden."
timer
0:10
A
Metafoor
B
Vergelijking
C
Personificatie
D
Synesthesie

Slide 20 - Quiz

Beeldspraak:
"Grote chocoladeletters stonden er boven het schokkende krantenartikel."
timer
0:10
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Synesthesie

Slide 21 - Quiz

Stijlfiguren

Trucjes met taal die je gebruikt om ergens de nadruk op te leggen.


Stijlfiguren zijn dus niet per se figuurlijk taalgebruik (het kan wel).

Slide 22 - Slide

Repetitio
Hierbij wordt er gebruikgemaakt van een herhaling van woorden om datgene wat je zegt te onderstrepen.

  • Uur na uur bleef het stil
  • Tijdens het kamp was het macaroni en nog eens macaroni wat we kregen
  •  Plus geeft meer, veel meer

Slide 23 - Slide

0

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Enumeratio/opsomming

Een enumeratio is een lange opsomming.

Voorbeeld:

  •  In de verte zag ik heuvels, bomen, bloemen, geiten en koeien.
  • Merel houdt van aardbeien, kersen, frambozen en bessen.
  • De docent was sloom, saai en slaapverwekkend.

Slide 26 - Slide

Opsomming (enumeratie)
Wordt gebruikt om iets te benadrukken. Meestal zit er in de opsomming een climax of anticlimax. Minimaal 3 opsommingen.
‘Wat ben jij een miezerig, vervelend, irritant, misselijk ventje.’

Slide 27 - Slide

Opsomming in drieën: drieslag
  • er worden drie dingen opgesomd.
  • dit is een vaste combinatie

Voorbeeld:
  • Te land, ter zee en in de lucht.
  •  Kwik, kwek en kwak
  • met bloed...

Slide 28 - Slide

0

Slide 29 - Video

Slide 30 - Slide

Q
U
I
Z
We bespreken de vragen na, zodat de stof nog wat duidelijker kan worden. 

Slide 31 - Slide

Je hebt mensen en mensen.

Dit is een:
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Repetitio
D
Enumeratio

Slide 32 - Quiz

Vroeger gold: verliefd, verloofd, getrouwd; maar hoe is dat tegenwoordig?
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
Climax
D
Drieslag

Slide 33 - Quiz

Ik houd van het proza, dat op mij toedruist, op mij aanraast, op mij neerdondert in een stormende stortvloed van passie.
Ik houd van het proza, dat onbewegelijk en ontzaglijk is als bergruggen.
Ik houd van het proza, dat dartelt en jubelt als een waaiend zomerwoud vol vogels.
Ik houd van het proza, dat ik daar zie staan met zijn volzinnen, als een stad van marmer.
Ik houd van het proza, dat over mij daalt als een gouden sneeuw van woorden.
A
Repetitio
B
Paralellisme
C
Antithese
D
Paradox

Slide 34 - Quiz

Geen gezeur: je bord leeg eten, de spullen in de vaatwasser zetten en dan snel aan je huiswerk voor morgen.
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
antithese
D
Drieslag

Slide 35 - Quiz

Om corona te stoppen moeten we testen, testen, testen.
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
Climax
D
Drieslag

Slide 36 - Quiz

Pleonasme


Eigenschap noemen die datgene altijd heeft.


Witte sneeuw

Ronde cirkel

Slide 37 - Slide

Tautologie

Je noemt een aantal keer woorden met dezelfde betekenis (synoniemen)


Klimmen en klauteren

Schots en scheef

Maar echter

Slide 38 - Slide

Overdrijving (hyperbool)

Iets wordt grote gemaakt dan het in werkelijkheid is.


Ik ga dood van de honger.

Slide 39 - Slide

Understatement
- Understatement
Je drukt iets opzettelijk zwakker uit dan het in werkelijkheid is. Je wilt daarmee juist sterker overkomen.
Tegenovergestelde van een hyperbool.

  1. Arjen Robben kan een aardig balletje trappen. ‏
  2. Als je een één voor de toets hebt gehaald, zul je wel een paar foutjes hebben gemaakt.













Slide 40 - Slide

Eufemisme
Een woord, zinsdeel of hele zin waarmee iets mooier of vriendelijker wordt voorgesteld dan het in werkelijkheid is.

Het wordt gebruikt om de negatieve gevoelens te verbergen.

Bijvoorbeeld: heengaan – overlijden
Werkzoekend of baanloos – werkloos
Het kleinste kamertje - wc

Slide 41 - Slide

Litotes
Je beweert iets door het tegendeel daarvan te ontkennen.

Dat was niet erg slim van je!

Ik vind dat geen verkeerd plan.




Slide 42 - Slide

Stijlfiguur:
"Zwarte kraaien"
timer
0:10
A
Contaminatie
B
Tautologie
C
Metafoor
D
Pleonasme

Slide 43 - Quiz

Stijlfiguur
"Het vroor vijf graden
onder nul."
timer
0:10
A
Tautologie
B
Pleonasme

Slide 44 - Quiz

Welke van de
onderstaande stijlfiguren
is een tautologie?
timer
0:10
A
'nat water'
B
'verdrietig en bedroefd'
C
'zuchtende wind'
D
'witte sneeuw'

Slide 45 - Quiz

Welke van de
onderstaande stijlfiguren
is een hyperbool?
timer
0:10
A
'nat water'
B
'brullende motor'
C
'vlug sjokken'
D
'eeuwen op iemand wachten'

Slide 46 - Quiz

Stijlfiguur:
"Zij werkt daar als interieurverzorgster."
timer
0:10
A
Hyperbool
B
Eufemisme
C
Understatement
D
Tautologie

Slide 47 - Quiz

Stijlfiguur:
"Ik sterf zowat
van de honger."
timer
0:10
A
Hyperbool
B
Pleonasme
C
Tautologie
D
Eufemisme

Slide 48 - Quiz

Slide 49 - Slide

Stijlfiguur:
"Kitten"
timer
0:10
A
Retorische vraag
B
Hyperbool
C
Paradox
D
Woordspeling

Slide 50 - Quiz

Zet 'm op!
Je kan 't!

Slide 51 - Slide

H5 Woordenschat blz. 152
Maak opdracht 1-2-3 en 4 online.

Slide 52 - Slide