This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Wat gaan we vandaag doen?
Herhaling hoofdstuk 4
zijn er nog moeilijke opdrachten ?
bespreken huiswerk
Maken van de rekenopdrachten
Slide 1 - Slide
H4 Goed gemaakt?
Slide 2 - Slide
Wat gaan we vandaag doen?
Herhaling hoofdstuk 4
Slide 3 - Slide
4.1 Hoe maak je dat?
Slide 4 - Slide
> Toegevoegde waarde
Slide 5 - Slide
Denk alvast over de volgende vraag:
Hoeveel is de toegevoegde waarde van de Supermarkt ?
Slide 6 - Slide
Wat is de toegevoegde waarde van de supermarkt ?
Slide 7 - Open question
Waar was deze afbeelding een voorbeeld van?
A
Een bedrijfstak
B
Een bedrijfskolom
C
Een winkel
D
Een fabriek
Slide 8 - Quiz
Wat is produceren?
A
het leveren van goederen en diensten
B
het maken van een film
C
het maken van goederen en het leveren van diensten
D
het leveren van goederen en het maken van diensten
Slide 9 - Quiz
Productiekosten
Slide 10 - Slide
Wat is een voorbeeld van productiekosten?
A
Kosten voor personeel
B
Kosten voor grondstoffen
C
Kosten voor energie
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 11 - Quiz
Kostprijs per product
Slide 12 - Slide
Yara heeft 6 stoelen gemaakt. De productiekosten waren €450,-. Wat is de kostprijs per stoel?
A
€100,-
B
€75,-
C
€2700,-
D
€45,-
Slide 13 - Quiz
Als ik € 1.300 moet betalen om 1700 bossen tulpen te maken, wat is dan de kostprijs per product?
Slide 14 - Open question
Wat is een productiesector?
A
Agrarische, Industriële en dienstverlenende bedrijven
B
Tuinbedrijf, een winkel en een fabriek
C
Agrarische en computerbedrijven
D
Agrarische bedrijven, winkels en dienstverlenende bedrijven
Slide 15 - Quiz
Agrarische bedrijven
Industriële bedrijven
Dienstverlenende bedrijven
Dokter
Bouwvakker
Boer
Fietsenmaker
Scootermonteur
Slide 16 - Drag question
4.2 Wat levert het op?
Slide 17 - Slide
Wat is een productiefactor?
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaal
D
A, B en C zijn juist
Slide 18 - Quiz
Kapitaal
Natuur
Arbeid
Pootmachine
Aardappelen
Trekker
Trekker-bestuurder
Ondernemer
Slide 19 - Drag question
Wat is investeren?
A
Het lenen van geld
B
Winst maken
C
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
D
Produceren
Slide 20 - Quiz
Wie zijn concurrenten?
A
Apple en Samsung
B
Heineken en Lays
C
Playstation en Albert Heijn
D
Etos en Intertoys
Slide 21 - Quiz
Hoe bereken je de winst?
A
Winst = Opbrengsten + Kosten
B
Winst = Opbrengsten
C
Winst = Opbrengsten/Kosten
D
Winst = Opbrengsten - Kosten
Slide 22 - Quiz
4.3 Kan het sneller en beter
Slide 23 - Slide
Door ...1… zal de arbeidsproductiviteit ...2…
A
1. Automatisering
2. Stijgen
B
1. Mechanisering
2. Dalen
C
1. Automatisering en Mechanisering
2. Stijgen
D
1. Automatisering en
Mechanisering
2. Dalen
Slide 24 - Quiz
de werknemers worden beter ingeroosterd, waardoor dezelfde mensen meer kunnen produceren. De arbeidsproductiviteit wordt ....
A
Lager
B
Hoger
Slide 25 - Quiz
Afschrijvingen
> Kapitaalgoed wordt minder waard
Slide 26 - Slide
Afschrijving
Als ik een bezorgscooter koop voor €1.200 en er kan 5 jaar op gereden worden, wat is dan de afschrijving per jaar?
€ 1.200 / 5 = € 240
Slide 27 - Slide
Afschrijving
€ 1.200 / 5 = € 240
Na 3 jaar wil ik de scooter gaan verkopen. Ik verkoop de scooter voor € 250 meer dan dat de scooter waard is, voor hoeveel verkoop ik de scooter?
€ 240 x 3 = € 720
€ 1.200 - € 720 = € 480
€ 480 + € 250 = € 730
Slide 28 - Slide
€ 1.200 / 5 = € 240. Na 3 jaar wil ik de scooter gaan verkopen. Ik verkoop de scooter voor € 250 meer dan dat de scooter waard is, voor hoeveel verkoop ik de scooter?
Slide 29 - Open question
Als ik een bezorgscooter koop voor €1.500 en er kan 5 jaar op gereden worden, wat is dan de afschrijving per jaar?
Slide 30 - Open question
Noa koopt voor € 35.100 een nieuwe bedrijfsauto. De auto gaat acht jaar mee en is dan nog €3.100 waard. Per jaar is de afschrijving
A
€3.900
B
€4.000
C
€4.387,50
D
€4.200
Slide 31 - Quiz
4.4 En het Milieu?
Slide 32 - Slide
Wat is een vorm van milieuschade?
A
Luchtvervuiling
B
Plastic in de zee
C
Gebruik van energie
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 33 - Quiz
Wat is een voorbeeld van duurzaam produceren?
A
Speelgoed maken van gerecycled plastic
B
Energie uit een steenkolencentrale
Slide 34 - Quiz
Wat is een voorbeeld van de vervuiler betaald?
A
Een fabriek moet CO2-belasting betalen
B
Je betaald hondenbelasting voor het afval van je hond
C
Je moet betalen voor het weggooien van je eigen vuilnis
D
Alle antwoorden zijn een goed voorbeeld
Slide 35 - Quiz
Welke vorm van vervuiling is: Afval in de sloot gooien
A
Afval
B
Verbruik van grondstoffen
C
Energieverbruik
D
Vervuiling van lucht, water en bodem
Slide 36 - Quiz
Duurzaam produceren is
A
Het hergebruik van stoffen
B
Productie wat veel kost
C
Produceren zonder schade voor het milieu
D
Produceren voor het milieu
Slide 37 - Quiz
maatschappelijke kosten wordt betaald door
A
Rutte
B
bedrijven
C
overheid
D
samenleving
Slide 38 - Quiz
Welk voordeel heeft het recyclen van grondstoffen?
A
Het bespaart grondstoffen.
B
De kwaliteit van producten wordt hoger.
C
Producten gaan langer mee.
Slide 39 - Quiz
VRAGEN?
Slide 40 - Slide
Huiswerkopdrachten bespreken
Slide 41 - Slide
maken opdrachten rekenen en inleveren door middel van foto