H5 zwakke werkwoorden en woorddelen zoeken

Welkom allemaal!
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom allemaal!

Slide 1 - Slide

Luister even...
Tja, waarom...?

Slide 2 - Slide

LESDOELEN
Deel 1: SPELLING
- ik weet wat zwakke en sterke werkwoorden zijn
- ik kan zwakke werkwoorden in de verleden tijd (VT) vervoegen
Deel 2: TAALVERZORGING
-ik kan  woordstrategieën bedenken en uitleggen
- ik kan de woordstrategie "woorddelen zoeken" toepassen

Slide 3 - Slide

een zwak werkwoord

Slide 4 - Mind map

een sterk werkwoord

Slide 5 - Mind map

zwak werkwoord
de klinker verandert NIET 
in de verleden tijd

ik werk --> ik werkte
ik zweef --> ik zweefde
ik luister --> ik luisterde
ik whatsapp--> ik whatsappte
ik leer --> ik leerde



sterk werkwoord
de klinker verandert WEL 
in de verleden tijd

ik drink --> ik dronk
ik blijf --> ik bleef
ik bespreek --> ik besprak
ik loop --> ik liep
ik geef --> ik gaf

Slide 6 - Slide

zwakke werkwoorden: VT enkelvoud

ik, jij, hij/zij/het
enkelvoud: ik-vorm (stam) + 'de' of 'te'

spelen --> ik speel+de --> ik speelde
spelen --> jij speel+de --> jij speelde
spelen --> hij/zij speel+de --> hij/zij speelde




Slide 7 - Slide

zwakke werkwoorden: VT meervoud
wij/zij
meervoud: ik-vorm (stam) + 'den' of 'ten'

spelen --> wij speel+den --> wij speelden
spelen --> zij speel+den --> zij speelden

Slide 8 - Slide

let op bij werkwoorden met een /t/ of /d/ in de ik-vorm!

  • meten --> ik meet --> ik meet+te --> ik meette
  • raden --> ik raad --> ik raad+de --> ik raadde
  • bereiden --> ik bereid --> ik bereid+de --> ik bereidde
  • praten --> ik praat --> ik praat+te --> ik praatte

Slide 9 - Slide

als je twijfelt over -te(n) of -de(n)

Slide 10 - Slide

't ex-kofschip: hoe dan?
Let op: 't kofschip vaart alleen in de verleden tijd (VT)
voorbeeld: het werkwoord "duwen"
  • Stap 1: "-en" eraf halen => "duw"
  • Stap 2:  check de laatste letter => "w"
  • Stap 3: zit deze letter in 't k f s c h p ?
  • Stap 4: NEE? => dan moet je in de VT geen "t" gebruiken
  • dus: niet duwte maar duwde

Slide 11 - Slide

werkwoord: "verven"
  • Stap 1: "-en" eraf halen => "verv"
  • Stap 2: check de laatste letter => "v"
  • Stap 3: zit deze letter in 't k f s c h p ?
  • Stap 4: NEE? => dan moet je in de VT geen "t" gebruiken
  • dus: niet "verfte" maar "verfde"

Slide 12 - Slide

Even herhalen
sterk werkwoord?
zwak werkwoord?
VT zwak werkwoord?


Slide 13 - Slide

TT: ik vrees
VT: ik _____

Slide 14 - Open question

TT: ik beloof
VT: ik _____

Slide 15 - Open question

Is praten een sterk of zwak werkwoord?
A
sterk
B
zwak

Slide 16 - Quiz

Noteer de persoonsvorm (=het werkwoord) in de VT

De politie ... (vermoeden) dat er sprake was van een misdrijf.
A
vermoede
B
vermoedde
C
vermoedt
D
vermoed

Slide 17 - Quiz

Is zoeken een sterk of zwak werkwoord?
A
sterk
B
zwak

Slide 18 - Quiz

Noteer de persoonsvorm (=het werkwoord) in de VT

Mijn vader ... (juichen) hard toen AJAX scoorde.

A
juichte
B
juichde
C
juichtte
D
juichdde

Slide 19 - Quiz

Noteer de persoonsvorm (=het werkwoord) in de VT

Wij ... (horen) het goede nieuws gisteren.
A
hoorde
B
hoorden
C
horde
D
horden

Slide 20 - Quiz

Wat is goed? A of B?
Waarom ... jij de hele dag?
A
gaapte
B
gaapde

Slide 21 - Quiz

Wat is goed? A of B?
Hij ... vorig jaar met een schildercursus.
A
starte
B
startte

Slide 22 - Quiz

Ik vind het moeilijk. Ik moet nog extra oefenen met de verleden tijd.

Slide 23 - Poll

Noteer de pv in de verleden tijd.
Mijn moeder (stoten) zich aan het kastje.

Slide 24 - Open question

Noteer de pv in de verleden tijd.
Het vliegtuig (landen) te vroeg.

Slide 25 - Open question

Noteer de pv in de verleden tijd.
Wij (voetballen) met de hele straat.

Slide 26 - Open question

Noteer de pv in de verleden tijd.
De voetballer (missen) een kans voor open doel.

Slide 27 - Open question

Aan de slag!
H5 Taalverzorging: de verleden tijd van zwakke werkwoorden
(startopdracht en opdracht 5 hoef je NIET te maken, alleen als je tijd over hebt)

timer
15:00

Slide 28 - Slide

Woordraadstrategieën
  • H1  : Synoniem zoeken
  • De docent vraagt wie er absent is, maar er is niemand afwezig.
  • H2 : Een omschrijving zoeken:
  • We moeten de theorie letterlijk, zoals het er staat, overschrijven.
  • H3 : Een voorbeeld zoeken:
  • De theorie gaat over spreekwoorden, zoals 'de appel valt niet ver van de boom'.
  • H4 : Een tegenstelling zoeken:
  • Nieuwe games zijn vaak prijzig, maar in de uitverkoop zijn ze goedkoop.
  • H5 : Een bekend woorddeel zoeken

Slide 29 - Slide

Zoek naar een bekend woorddeel
Dat kan bij:
Samengestelde woorden
(thuiswerken, zorgpersoneel, coronamaatregelen...)

Woorden met een voorvoegsel
(ongewild, herinrichten...)

Woorden met een achtervoegsel
(draadloos, prikkelbaar...)

Slide 30 - Slide

een bekend woorddeel (samengestelde woorden)

Een woord kan bestaan uit meer delen.

Voorbeeld: 
huisdier = huis + dier

Slide 31 - Slide

een bekend woorddeel (voorvoegsels)
Er zijn woorden met een stukje ervóór, 
dat is een voorvoegsel.

Voorbeelden
het stukje on- betekent "niet" (onaardig = niet aardig)
het stukje her- betekent "opnieuw" (herbeginnen=opnieuw beginnen)


Slide 32 - Slide

een bekend woorddeel (achtervoegsels)

Er zijn woorden met een stukje erachter, 
dat is een achtervoegsel.

Voorbeelden
het stukje -loos betekent "zonder"  (gedachtenloos = zonder gedachten, zonder nadenken)
het stukje -baar betekent "het kan" (breekbaar = het kan breken)


Slide 33 - Slide


EVEN HERHALEN 

Je kunt de betekenis van een onbekend woord soms begrijpen doordat je een deel van het woord kent. Dat kan in 3 gevallen:

  • Samengestelde woorden
--> prijsverhoging

  • Woorden met een voorvoegsel
--> onverkoopbaar
--> hergebruiken

  • Woorden met een achtervoegsel 
-->  smaakvol, smakeloos
--> draagbaar, smeerbaar
On = niet
Her = opnieuw
loos = zonder
vol = met of veel
baar = het kan
prijs + verhoging

Slide 34 - Slide

Aan de slag!
H5 Taalverzorging: de verleden tijd van zwakke werkwoorden
(startopdracht en opdracht 5 hoef je NIET te maken, alleen als je tijd over hebt)

timer
15:00

Slide 35 - Slide

een bekend woorddeel (samengestelde woorden)

Een woord kan bestaan uit meer delen.

Voorbeeld: 
huisdier = huis + dier

Slide 36 - Slide

een bekend woorddeel (voorvoegsels)
Er zijn woorden met een stukje ervóór, 
dat is een voorvoegsel.

Voorbeelden
het stukje on- betekent "niet" (onaardig = niet aardig)
het stukje her- betekent "opnieuw" (herbeginnen=opnieuw beginnen)


Slide 37 - Slide

een bekend woorddeel (achtervoegsels)

Er zijn woorden met een stukje erachter, 
dat is een achtervoegsel.

Voorbeelden
het stukje -loos betekent "zonder"  (gedachtenloos = zonder gedachten, zonder nadenken)
het stukje -baar betekent "het kan" (breekbaar = het kan breken)


Slide 38 - Slide


EVEN HERHALEN 

Je kunt de betekenis van een onbekend woord soms begrijpen doordat je een deel van het woord kent. Dat kan in 3 gevallen:

  • Samengestelde woorden
--> prijsverhoging

  • Woorden met een voorvoegsel
--> onverkoopbaar
--> hergebruiken

  • Woorden met een achtervoegsel 
-->  smaakvol, smakeloos
--> draagbaar, smeerbaar
On = niet
Her = opnieuw
loos = zonder
vol = met of veel
baar = het kan
prijs + verhoging

Slide 39 - Slide

Aan de slag!
H5 Woordenschat: een bekend woorddeel zoeken
(startopdracht en opdracht 7 hoef je NIET te maken, alleen als je tijd over hebt)

timer
15:00

Slide 40 - Slide

HUISWERK  THUISLEERLINGEN
H5 Spelling: opdracht 7 (+ alles wat nog niet af was)
H5 Taalverzorging: alle opdrachten behalve de startopdracht

Klaar tegen dinsdag 20 april.

Slide 41 - Slide

LESDOELEN
Deel 1: SPELLING
- ik weet wat zwakke en sterke werkwoorden zijn
- ik kan zwakke werkwoorden in de verleden tijd (VT) vervoegen
Deel 2: TAALVERZORGING
-ik kan  woordstrategieën bedenken en uitleggen
- ik kan de woordstrategie "woorddelen zoeken" toepassen

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

HUISWERK

H5 Taalverzorging: opdracht 5 (+ alles wat nog niet af was)
H5 Spelling: opdracht 7 (+alles wat nog niet af was)

Slide 44 - Slide