Lezen H1 en H2

Lezen hoofdstuk 1 en 2
Havo 2
1 / 54
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Lezen hoofdstuk 1 en 2
Havo 2

Slide 1 - Slide

Maandag 26 september
Lezen ('5)
Lesdoel
Uitleg tekstverbanden
Maken: opdracht 1 (in twee- of drietallen), 3 en 4, blz. 21 t/m 24


Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Na deze les kun je...
- verschillende tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden

Slide 3 - Slide

Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. Je hebt hier zelf een keuze. 


Bijbehorende signaalwoorden: 
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege

Slide 4 - Slide

Uitleggend tekstverband
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zoals, zo, ter illustratie.
Dit verband komt heel vaak voor, meestal als er voorbeelden worden gegeven. 
VB.: Ik heb op school heel veel vakken, zoals aardrijkskunde, geschiedenis en Frans.
--> Welk tekstverband herken je nog meer?

Slide 5 - Slide

Opsommend tekstverband
Noemt twee of meer tekstdelen in volgorde.
De leerlingen werken hard voor het vak Nederlands. Ten eerste zijn ze allemaal stil, bovendien schrijven ze allemaal mee en ten slotte hebben ze allemaal hun huiswerk gemaakt.

Slide 6 - Slide

concluderend tekstverband
Bij een concluderend tekstverband trekt de auteur een conclusie uit informatie die eerder in de tekst is gegeven. 

Bijbehorende signaalwoorden: 
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, 
al met al, het blijkt dat, dan ook 

Slide 7 - Slide

Chronologisch(Tijdsvolgorde) tekstverband


Geeft de volgorde aan waarin gebeurtenissen plaatsvinden.
Bijvoorbeeld:   
Eerst gingen de leerlingen in stilte aan het werk. Daarna gingen ze zachtjes fluisteren. Ten slotte waren ze allemaal hardop aan het praten.

Slide 8 - Slide

Tegenstellend tekstverband
Geeft aan welke tekstdelen een tegenstelling vormen.
bijvoorbeeld:
Tekstverbanden zijn erg moeilijk, maar het  wordt makkelijker als je erg je best doet.

Slide 9 - Slide

Vergelijkend verband
Met een vergelijkend verband maakt de auteur iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen


Bijbehorende signaalwoorden: 
in vergelijking met, net als, als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met

Slide 10 - Slide

Ik vond de toets moeilijk, maar ik had een goed cijfer.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend

Slide 11 - Quiz

Een redengevend verband geeft aan
A
waarom iemand iets doet.
B
waardoor iets gebeurt
C
Welk middel wordt gebruikt om een doel te bereiken.

Slide 12 - Quiz

Bij welk tekstverband horen de signaalwoorden:
Dus, concluderend, dan ook
A
Doel-middel
B
concluderend
C
opsommend
D
redengevend

Slide 13 - Quiz

Ik heb op school Engels en Nederlands. Bovendien hebben we wiskunde en geschiedenis.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend

Slide 14 - Quiz

Eerst eet ik mijn brood op en daarna ga ik naar de les.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Link

Dinsdag 27 september
Lezen ('5)
Bespreken opdrachten vorige les ('5)
Waar denk je aan bij spullenobesitas? ('3)
Maak opdracht 5 t/m 7, blz. 24 en 25 ('10)

Slide 17 - Slide

0

Slide 18 - Video

Donderdag 29 september
Lezen ('5)
Bespreken opdracht 5 t/m 7, blz. 24 en 25 ('10)
Uitleg hoofdgedachte 
M. opdracht 10, 11, 12, blz. 27 en 28 = huiswerk

Slide 19 - Slide

HOOFDGEDACHTE van een tekst


- het belangrijkste van een tekst kan 

in één mededelende zin samengevat worden:
de hoofdgedachte
Let op: Het is nooit een vraag!

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Hoe vind je een hoofdgedachte?
- je vindt de hoofdgedachte van een tekst door de vraag te stellen:
Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?

- de hoofdgedachte van een tekst staat vaak in de inleiding of in het slot van een tekst

 

Slide 22 - Slide

Wat zijn de belangrijkste
kenmerken van
een hoofdgedachte?

Slide 23 - Mind map

Hoofdgedachte of toch niet?
Welke van onderstaande zinnen is de hoofdgedachte van tekst 1?
- minder kopen tegen spullenobesitas
- Je kunt spullenobesitas tegengaan door op te ruimen en door minder spullen te kopen.
- Dat je minder moet kopen om spullenobesitas tegen te gaan.
- Hoe maak je korte metten met spullenobesitas?
- Van veel spullen word je niet gelukkig. Er is niemand die op zijn sterfbed denkt: ik heb een goed leven gehad, want in 2019 kocht ik de nieuwste iPhone.

Slide 24 - Slide

Maandag 3 oktober
- Lezen ('5)
- Bespreken so. Geen vragen? Ga alvast aan de slag met de leestaak:
- m. de leestaak op blz. 30 t/m 32 (opdracht 16 tot en met 21)
Laatste 10 minuten: nakijken opdracht 16

Slide 25 - Slide

Lesdoelen
Na deze les kun je...
- tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen herkennen
- een hoofdgedachte benoemen

Slide 26 - Slide

Lesdoelen
De les...
-herhaal je de verschillende onderdelen in de leestaak

Slide 27 - Slide

Dinsdag 4 oktober
- Lezen ('5)
- Maak de leestaak verder af
- M. opdracht 1, par. 2.3 online
- uitleg interviewverslag (zie deze LessonUp, gedeeld) vanaf slide 29
- maak de opdrachten in LessonUp zelfstandig, slide 32 t/m 41

Slide 28 - Slide

Uitleg
Je kunt op twee manieren een interviewverslag schrijven:

- letterlijk interviewverslag 

- samenvattend interviewverslag

Slide 29 - Slide

Letterlijk interviewverslag
- Je schrijft de vragen en antwoorden letterlijk op 
- De vragen maak je vet en in de antwoorden laat je onbelangrijke dingen weg

Voorbeeld: 
Opa, hoe ging het vroeg bij u op school? 
Nou kindje, toen werden we nog met de liniaal op onze vingers geslagen als we ongehoorzaam waren. 

Slide 30 - Slide

Samenvattend interviewverslag
- je laat de vragen weg en je beschrijft het interview
- antwoorden vat je samen in je eigen woorden en wissel je af met citaten van de geinterviewde persoon 

Voorbeeld
Opa vertelde dat het vroeger anders was op school. Als leerlingen ongehoorzaam waren, dan werden ze met de liniaal op hun vingers geslagen.

Slide 31 - Slide

Opdracht 
Bekijk/lees op de volgende pagina het interview met rapper Snelle. (Klik op de link naar het interview)

Beantwoord daarna in LessonUp de bijbehorende vragen 

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link

Het interviewverslag van Snelle is een:
A
samenvattend interviewverslag
B
letterlijk interviewverslag

Slide 34 - Quiz

Welke kenmerken van een samenvattend interviewverslag heb je gezien?

Slide 35 - Open question

Slide 36 - Link

Het interviewverslag van Maan is een:
A
samenvattend interviewverslag
B
letterlijk interviewverslag

Slide 37 - Quiz

Welke kenmerken van een samenvattend interviewverslag heb je gezien?

Slide 38 - Open question

Slide 39 - Link

Het interview met Flemming is een letterlijk interviewverslag, want....

Slide 40 - Open question

Geef je mening: welke vorm van een interviewverslag vind je beter en waarom? Kies uit letterlijk- of samenvattend interviewverslag

Slide 41 - Open question

- Lezen ('5)
- Bespreken leestaak, antwoordenboek ('10)
Huiswerk: m. opdracht 5 t/m 7, blz. 102, 103

Slide 42 - Slide

Dinsdag
- Lezen ('5)
- Bespreken opdracht 5 t/m 7, blz. 102, 103
- Bestudeer de theorieblokjes over de functies van de inleiding en het slot en het samenvattend tekstverband
- M. slide 30 t/m 36 van de LessonUp Lezen H1 en H2 zelfstandig
- M. opdracht 8 t/m 12, blz. 104, 105

Slide 43 - Slide


Wat is een tekstverband?
A
Je verbindt twee teksten met elkaar
B
Je geeft het verband tussen inleiding en slot aan
C
Je geeft aan wat het belangrijkste in een tekst is
D
Je verbindt zinnen en alinea's met elkaar

Slide 44 - Quiz

Welk tekstverband herken je?

'Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.'
A
Redengevend
B
Concluderend verband
C
Samenvattend verband
D
Vergelijkend verband

Slide 45 - Quiz

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 46 - Quiz


Zoek tekstverband:
Hij houdt niet alleen van pannenkoeken maar ook van pizza's.lopen.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologie
D
toelichting

Slide 47 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'?
A
terwijl
B
daarnaast
C
toch
D
als

Slide 48 - Quiz

Functies van het slot.
Wat is een functie of functies van het slot?
A
de centrale vraag stellen
B
Een advies geven
C
Een samenvatting geven
D
enkele personen introduceren

Slide 49 - Quiz

Een inleiding kan verschillende functies hebben. Welke functie heeft de inleiding niet?
A
het onderwerp introduceren
B
aandacht trekken
C
een korte samenvatting geven
D
een advies geven

Slide 50 - Quiz

Donderdag
- Lezen ('5)
- Bespreken opdracht 8 t/m 12, vragen in LessonUp ('5)
- In tweetallen: vragen maken bij een tekst ('30)

Slide 51 - Slide

Vragen maken bij een tekst

Slide 52 - Slide

Vragen maken bij tekst


1 Werk in tweetallen
2. Bedenk samen tien vragen die over de tekst gaan. De tekst krijg je uitgereikt in de les.
Denk daarbij aan open vragen/meerkeuzevragen over het onderwerp, de hoofdgedachte, tekstverbanden, tekstdoel etc.
3. Stel minimaal 4 vragen die gaan over de theorie van hoofdstuk 1 en 2
4. Noteer zelf de antwoorden bij de vragen en schrijf ze op een apart blaadje (dit is je antwoordmodel).
Heb je het in de les niet af? Maak het dan thuis verder af. De volgende les gaan we elkaars vragen beantwoorden!

Slide 53 - Slide

Maandag 

1. Lezen ('5)
2. Wissel de vragen met elkaar uit ('2)
3. Maak de vragen individueel. Bespreek vervolgens de antwoorden in je groepje/tweetal. ('10)
4. Waardeer de vragen met je groepje. Wat vond je een goede vraag en welke vraag niet. Gebruik hiervoor +, +- en - en geef onderaan de antwoorden een tip en een top voor de makers. ('10)
5. Kijk de antwoorden na van het andere groepje a.d.h.v. je antwoordmodel. Bekijk ook de tip en top. ('5)
6. We bespreken enkele opvallende vragen klassikaal.
Tijd over? Ga lezen in je leesboek.

Slide 54 - Slide