-Zijn dingen die je kunt doen:
lopen, fietsen, bakken-Er gebeurt iets: Het sneeuwt buiten (SNEEUWEN)
-Iemand IS iets: Piet is bakker (van het werkwoord ZIJN)
-Werkwoorden kunnen veranderen en geven de tijd aan:
Ik loop naar school, ik liep naar school
-In één zin kunnen meerdere werkwoorden staan:
De juf heeft een iedereen een proefwerk laten maken.