Zij zet haar nieuwe boeken op de plank boven haar groene kastZij = persoonlijk voornaamwoord
Zet = werkwoord
Nieuwe = bijvoeglijk naamwoord
Boeken = zelfstandig naamwoord
Op = voorzetsel
De = lidwoord
Plank = zefstandig naamwoord
Boven = voorzetsel
Groene = bijvoeglijk naamwoord
Kast = zelfstandig naamwoord