Werkwoorden

Werkwoorden

rijden: ik rijd - wij rijden = to ride
slapen: ik slaap - wij slapen = to sleep
brengen: ik breng - wij brengen = to bring
halen: ik haal - wij halen = to get
drinken: ik drink - wij drinken = to drink
doen: ik doe - wij doen = to do
lopen: ik loop - wij lopen = to walk
krijgen: ik krijg - wij krijgen = to get
eten: ik eet - wij eten = to eat
geven: ik geef - wij geven = to give
Vervoeging / conjugation

Ik rijd                  stam
Jij rijdt               stam + t           - rijd jij?
Hij rijdt              stam + t  
Zij rijdt               stam + t  
Wij rijden          stam + en
Jullie rijden     stam + en
Zij rijden           stam + en


1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoorden

rijden: ik rijd - wij rijden = to ride
slapen: ik slaap - wij slapen = to sleep
brengen: ik breng - wij brengen = to bring
halen: ik haal - wij halen = to get
drinken: ik drink - wij drinken = to drink
doen: ik doe - wij doen = to do
lopen: ik loop - wij lopen = to walk
krijgen: ik krijg - wij krijgen = to get
eten: ik eet - wij eten = to eat
geven: ik geef - wij geven = to give
Vervoeging / conjugation

Ik rijd                  stam
Jij rijdt               stam + t           - rijd jij?
Hij rijdt              stam + t  
Zij rijdt               stam + t  
Wij rijden          stam + en
Jullie rijden     stam + en
Zij rijden           stam + en


Slide 1 - Slide

Vertaal (translate): rijden
I drive

Slide 2 - Open question

Vertaal (translate): slapen
We sleep

Slide 3 - Open question

Werkwoorden

rijden: ik rijd - wij rijden = to ride
slapen: ik slaap - wij slapen = to sleep
brengen: ik breng - wij brengen = to bring
halen: ik haal - wij halen = to get
drinken: ik drink - wij drinken = to drink
doen: ik doe - wij doen = to do
lopen: ik loop - wij lopen = to walk
krijgen: ik krijg - wij krijgen = to get
eten: ik eet - wij eten = to eat
geven: ik geef - wij geven = to give
Vervoeging / conjugation

Ik rijd                  stam
Jij rijdt               stam + t           - rijd jij?
Hij rijdt              stam + t  
Zij rijdt               stam + t  
Wij rijden          stam + en
Jullie rijden     stam + en
Zij rijden           stam + en


Slide 4 - Slide

Vertaal (translate): brengen
She brings

Slide 5 - Open question

Vertaal (translate): drinken
They drink

Slide 6 - Open question

Vertaal (translate): slapen
You (sg) sleep

Slide 7 - Open question

Vertaal (translate): slapen
Do you (sg) sleep?

Slide 8 - Open question

Vertaal (translate): lopen
She walks

Slide 9 - Open question

Vertaal (translate): geven
We give

Slide 10 - Open question

Vertaal (translate): eten
He eats

Slide 11 - Open question

Vertaal (translate): doen (=to do)
You (polite) do

Slide 12 - Open question