Werkwoorden
rijden: ik rijd - wij rijden = to ride
slapen: ik slaap - wij slapen = to sleep
brengen: ik breng - wij brengen = to bring
halen: ik haal - wij halen = to get
drinken: ik drink - wij drinken = to drink
doen: ik doe - wij doen = to do
lopen: ik loop - wij lopen = to walk
krijgen: ik krijg - wij krijgen = to get
eten: ik eet - wij eten = to eat
geven: ik geef - wij geven = to give
Vervoeging / conjugation
Ik rijd stam
Jij rijdt stam + t - rijd jij?
Hij rijdt stam + t
Zij rijdt stam + t
Wij rijden stam + en
Jullie rijden stam + en
Zij rijden stam + en