This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Grammatica
Slide 1 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord.
Dit is mijn tas. Dit is jouw tas.
Slide 2 - Slide
Ik = mijn Ik houd van mijn werk. Jij = jouw U = uw Zij = haar Hij = zijn Hij rijdt in zijn nieuwe auto. Wij = ons/onze Jullie = Jullie Zij - hun Zij houden van hun kinderen.
Slide 3 - Slide
Ons/onze
Het- woord = ons De-woord = onze
Het huis = ons huis Hoe vind je ons huis? De auto = onze auto Onze auto rijdt goed.
Slide 4 - Slide
Ik heb een piano. Het is ..... piano.
A
jouw
B
zijn
C
mijn
Slide 5 - Quiz
Noa heeft een mobiel. Dat is ..... mobiel.
A
zijn
B
haar
C
onze
Slide 6 - Quiz
Wij hebben een klok. Dat is .... klok .
A
ons
B
onze
C
mijn
D
jouw
Slide 7 - Quiz
Theo heeft ...... bril verloren.
A
haar
B
zijn
C
jullie
Slide 8 - Quiz
Is dat boek van jou?
Die pen is van mij.
Slide 9 - Slide
Dit is ...... bril.
A
mij
B
mijn
Slide 10 - Quiz
De bril is van....
A
mij
B
mijn
Slide 11 - Quiz
Werkwoorden
Ik = stam Jij/je = stam + t Zij/hij = stam + t U = stam + t Wij = stam + en Jullie = stam + en Zij = stam + en
Slide 12 - Slide
Het werkwoord 'hebben' en 'zijn'
Ik heb Ik ben
Jij hebt Jij bent U hebt/heeft U bent Hij/zij heeft Hij/zij is Wij hebben Wij zijn Jullie hebben Jullie zijn