This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Maatwerk
Leestekens Hoofdletters
Slide 1 - Slide
Lesdoelen:
Je kunt punten, vraagtekens, uitroeptekens en komma's gebruiken.
Je kunt een dubbele punt, aanhalingstekens en hoofdletters gebruiken bij een citaat.
Je weet wanneer je een hoofdletter moet gebruiken.
Slide 2 - Slide
Leestekens
Wanneer gebruik je een punt, vraagteken of uitroepteken?
Aan het einde van een zin.
Slide 3 - Slide
Komma
Wanneer gebruik je een komma?
Tussen twee persoonsvormen;
Tussen delen van een opsomming;
Na een naam of uitroep aan het begin van een zin;
Voor voegwoorden zoals: dat, omdat, terwijl, toen, want.
Slide 4 - Slide
Komma
Kijk eens naar deze beschrijving van Jan: Jan is aardig dik en kaalgeschoren. Wat is Jan nu precies? Aardig én dik én kaalgeschoren? Maak het duidelijk met een goedgeplaatste komma:
Jan is aardig, dik en kaalgeschoren.
Slide 5 - Slide
Komma
Kijk eens naar de volgende zin: De meester zei Jantje is een etterbak.
Wat is de betekenis van de zin?
Slide 6 - Slide
Komma
Kijk maar eens naar de twee betekenissen:
De meester zei, Jantje is een etterbak (volgens de meester is Jantje een etterbak) De meester, zei Jantje, is een etterbak (volgens Jantje is de meester een etterbak)
Slide 7 - Slide
Dubbele punt en aanhalingstekens
Gebruik je bij een opsomming en een citaat. Ik houd van: oranje, geel, blauw en roze. Maaike vroeg: "Mag ik jouw boek lenen?" André zei: "Ja hoor, dat is prima."
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Hoofdletters
Gebruiken we aan het begin van een zin
Bij namen: Maaike Zijm, mevrouw Zijm
Bij merknamen of namen van bedrijven: Action, Aldi, Lidl, Pepsi, Nintendo
Slide 10 - Slide
Hoofdletters
Historische gebeurtenissen: Tweede Wereldoorlog, Franse Revolutie Aardrijkskundige namen: Texel, Den Burg, Haffelderweg
Slide 11 - Slide
Hoofdletters
Let op: je gebruikt geen hoofdletter bij namen van dagen, maanden, seizoen en windstreken!
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
Dominee
B
Nasi
C
Tennis
D
Nike
Slide 14 - Quiz
In de zin zijn leestekens vergeten of staan leestekens op de verkeerde plek. Neem de zin over en zet de leestekens op de juiste plek.
in amsterdam is de ploegweg een populaire straat
Slide 15 - Open question
Kloppen de leestekens?
A
De bosmaaier start niet; de accu is leeg.
B
De bosmaaier start niet, de accu is leeg.
C
De bosmaaier start niet de accu; is leeg.
D
De bosmaaier start niet: de accu is leeg.
Slide 16 - Quiz
In de zin zijn leestekens vergeten of staan leestekens op de verkeerde plek. Neem de zin over en zet de leestekens op de juiste plek.
ik hou niet van appeltaart want die is zo zoet
Slide 17 - Open question
(Leestekens en spaties) De minister ........
A
zei: ' Ik wacht af. "
B
zei: "Ik wacht af."
C
zei:" Ik wacht af."
Slide 18 - Quiz
In de zin zijn leestekens vergeten of staan leestekens op de verkeerde plek. Neem de zin over en zet de leestekens op de juiste plek.
Als de zon schijnt wil ik het liefst lunchen in de tuin.
Slide 19 - Open question
Kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school.'
C
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school'
D
Sanne zegt 'Mijn fiets staat nog op school.'
Slide 20 - Quiz
In de zin zijn leestekens vergeten of staan leestekens op de verkeerde plek. Neem de zin over en zet de leestekens op de juiste plek.
waarom is vriendschap goed voor je gezondheid
Slide 21 - Open question
Kloppen de leestekens?
A
Robin zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
Slide 22 - Quiz
In de zin zijn leestekens vergeten of staan leestekens op de verkeerde plek. Neem de zin over en zet de leestekens op de juiste plek.
houd jij ook zo van chocolade boterkoek en snoep
Slide 23 - Open question
Kloppen de leestekens?
A
Harm zei: "Doe dat nooit weer!"
B
Harm zei: "Doe dat nooit weer"!
C
Harm zei: "doe dat nooit weer! "
D
Harm zei, "Doe dat nooit weer!"
Slide 24 - Quiz
Kloppen de leestekens?
A
Bert als je klaar bent mag je gaan.
B
Bert, als je klaar bent mag je gaan.
C
Bert, als je klaar bent, mag je gaan.
D
Bert als je klaar bent, mag je gaan.
Slide 25 - Quiz
Kloppen de leestekens?
A
We gaan het vandaag niet halen alles te bemesten, de tractor is kapot.
B
We gaan het vandaag niet halen alles te bemesten de tractor is kapot.
C
We gaan het vandaag niet halen alles te bemesten; de tractor is kapot.
D
We gaan het vandaag niet halen alles te bemesten: de tractor is kapot.