Ned_Leerjaar 1_SexyFokschaap_Deel1_Deel2

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoel 
Je kunt door middel van het ex-fokschaap een -t of -d in de verleden tijd of in het voltooid deelwoord plaatsen.

Slide 2 - Slide

't ex-fokschaap

Slide 3 - Slide

't ex-fokschaap
Op het feest werd door iedereen gedanst/gedansd.

Hele werkwoord = dansen
Stam = dans (-en eraf)

dans eindigt op een -s
de -s zit in 't ex-fokschaap, bij het voltooid deelwoord komt er een -t.

Op het feest werd door iedereen gedanst.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Gister heeft hij de hele les alleen maar...... (gapen) Vul het voltooid deelwoord in.

Slide 7 - Open question

Antwoord
Gister heeft hij de hele les alleen maar gegaapt.

Hele werkwoord = gapen
Stam = gap (-en eraf)

gap eindigt op een -p
de -p zit in 't ex-fokschaap, bij het voltooid deelwoord komt er een -t.

Op het feest werd door iedereen gedanst.

Slide 8 - Slide

Hij ... (leven) nog lang en gelukkig.
Vul verleden tijd in.

Slide 9 - Open question

Antwoord
Hij leefde nog lang en gelukkig.

Hele werkwoord = leven
Stam = lev (-en eraf)

lev eindigt op een -v
de -v zit NIET in 't ex-fokschaap, in de verleden tijd schrijf je een -d.

Op het feest werd door iedereen gedanst.

Slide 10 - Slide

Welke zin is goed?
A
Hij verteld een verhaal
B
Hij vertelt een verhaal
C
Hij heeft een verhaal vertelt
D
Hij heefd een verhaal verteld

Slide 11 - Quiz

Wat is de eerste stap die je neemt om te kijken of een werkwoord op een d of t eindigt?
A
Ik kijk in welke tijd het staat
B
Ik zoek de persoonsvorm op
C
Ik doe het op gevoel
D
Ik doe maar wat

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Even oefenen in je schrift.
(schrijf de zin over en onderstreep als eerst de pv)

1. Hij ........ (vertellen) een verhaal. 

2. Hij heeft een verhaal ....... (vertellen). 

3. Marije ....(vinden) de les leuk


Slide 14 - Slide

De antwoorden
1. Hij vertelde een verhaal. 

2. Hij heeft een verhaal verteld.

3. Marije vond de les leuk

Slide 15 - Slide

Even oefenen in je schrift.
(schrijf de zin over en onderstreep als eerst de pv, verleden tijd)

1. Hij ….. (branden) zich aan de kaars.

2. Wij  ....... (wachten) gister erg lang. 




Slide 16 - Slide

De antwoorden
Hij brandde zich aan de kaars.

Wij wachtten gister erg lang.

Slide 17 - Slide

Wie zijn toets goed ....... (voorbereiden), zal er veel van opsteken.
A
Voorbereidt
B
Voorbereid
C
Voorbereit
D
Voorbereidde

Slide 18 - Quiz

Antwoord
Wie zijn toets goed voorbereidt, zal er veel van opsteken.

(pv, tt, stam/stam +t) 



Slide 19 - Slide

Einde LessonUp
Ga naar bladzijde 66 (theorie).
Ga naar bladzijde 66. Theorie.

Slide 20 - Slide

't ex-fokschaap
Op het feest werd door iedereen gedanst/gedansd.

Hele werkwoord = dansen
Stam = dans (-en eraf)

dans eindigt op een -s
de -s zit in 't ex-fokschaap, bij het voltooid deelwoord komt er een -t.

Op het feest werd door iedereen gedanst.

Slide 21 - Slide

De stappen
1. Is het een pv? 

- pv in de tt = stam of stam + t (vervang het ww door lopen, 
hoor je dan een t, dan schrijf je ook een t)

- pv in de vt = gebruik 't ex-kofschip/sexy fokschaap = hele werkwoord (-en). Laatste letter in 't ex-kofschip? ja = t, nee = d          

Slide 22 - Slide

De stappen 
2. Is het geen pv?

Dan is het een:
- vtdw 
- infinitief (hele werkwoord)
- bijv. naamwoord 
- onvoltooid deelwoord

Slide 23 - Slide

vtdw/infinitief/bijv. nw
vtdw: als je werkwoord een voltooid deelwoord is, dan gebruik je 't exkofschip 

infinitief: dat is het hele werkwoord

bijvoeglijk naamwoord: dat zegt iets over het zelfstandig naamwoord en schijf je zo kort mogelijk. 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

De bom barst vandaag. De bom barstte gisteren.
A
Goed
B
Fout

Slide 26 - Quiz

Ik antwoord vandaag, hij ........... gisteren.
A
antwoordt
B
antwoordde
C
antwoorde
D
antwoordte

Slide 27 - Quiz

De zon .......de jongen, toen hij door de telescoop keek
A
verblinde
B
verblinden
C
verblindde
D
verblindden

Slide 28 - Quiz