herhaling 1e en 4e naamval, der- en ein-groep, stap 36 3n 37

1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

beginsituatie


Het werkboek en je lesson up app liggen klaar.
Jij volgt de les en doet mee.
Jij veranderd niets in Teams of gooit iemand eruit.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Dus!!!

Je gebruikt de 1e naamval bij het onderwerp.
Je gebruikt de 4e naamval bij het lijdend voorwerp.
Bij de 4e naamval veranderd het mannelijke lidwoord der in den en ein in einen.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Dus!!!
Je gebruikt de 1e naamval ook bij het naamwoordelijk gezegde.
Das ist der Mann. Der Mann is het naamwoordelijke gezegde.
Je gebruikt de 4e naamval bij een tijdbepaling.
Petra geht einen Tag zur Tanzschule.
einen Tag is een tijdbepaling en staat dus in de 4e naamval. Ein Tag wordt einen Tag

Slide 6 - Slide

Thomas kennt ........Lehrer schon lange.
A
der
B
den
C
die
D
das

Slide 7 - Quiz

Das ist .....Lehrer, den Thomas kennt.
A
der
B
den
C
die
D
das

Slide 8 - Quiz

Der Montag ist ......langweiliger Tag.
A
ein
B
einen
C
eine

Slide 9 - Quiz

Ich werde ......Tag die Woche Deutsch lernen.
A
einen
B
ein
C
eine

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Wat is de ein- en de der-groep
De ein- groep zijn de bezittelijke voornaamwoorden die je net als ein en eine gebruikt.
Dus: Das ist mein Lehrer.
De der-groep zijn woorden die je gebruikt zoals der, die, das en die: all-,dies-,jed-,jen-,solch- en welch-. Jij plakt aan de stam de uitgang van mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud. Dus aller, alle, alles

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

'dies'- (deze/dit) en 'welch'- (welke) horen bij DER Gruppe!

De bezittelijke voornmw. horen bij de EIN Gruppe!

Slide 14 - Slide

Ik ga iedere dag naar de sportschool.
ieder = jed-
iedere dag = een tijdsbepaling en staat in de 4e naamval
dag = mannelijk (der wordt den)
Dus: Ich gehe jeden Tag zur Sportschule.

Slide 15 - Slide

Deze man ist mijn docent Duits.
A
Dieses Mann ist meine Deutschlehrer.
B
Dieser Mann ist mein Deutschlehrer.
C
Diese Mann ist meine Deutschlehrer.

Slide 16 - Quiz

.....(iedere) Tag geht Sabine in die Stadt.
A
jeden
B
jedes
C
jeder

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

(onze / geen).... Kaffee (m) haben wir nicht mehr getrunken, weil wir .... Zeit (v) mehr hatten.
A
unseren, keines
B
unseren, keine
C
unser, keinen
D
unsere, keines

Slide 19 - Quiz

(sommige / een) ..... Restaurants (mv) haben.... ganz ausführliche Speisekarte (v).
A
Mancher, ein
B
Manches, einen
C
Manche, eine
D
Manche, einen

Slide 20 - Quiz

Wo in Berlin steht denn eigentlich ........berühmte Fernsehturm (m)?
A
der
B
dieser
C
die
D
diese

Slide 21 - Quiz

Is het deze keer duidelijker?

Slide 22 - Open question





Du hast es geschafft!

Slide 23 - Slide

Hausaufgabe
Macht die Aufgaben 3 a, 3b und 5 von Schritt 38.

Slide 24 - Slide