H3.eerste, derde en vierde naamval ( voorzetsels, werkwoorden, ontleden )

De eerste, derde en vierde naamval
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De eerste, derde en vierde naamval

Slide 1 - Slide

Lernziel
Aan het einde van de les kun je de eerste, derde en vierde naamval toepassen

Slide 2 - Slide

?????
Als je niet meer weet hoe je in de Nederlandse taal het onderwerp en het lijdend voorwerp  kunt vinden?
Vraag je klasgenoot of mij om hulp.

Slide 3 - Slide

Bijv:  De leraar heeft een auto gekocht.
1. Onderstreep alle zelfstandige naamwoorden met lidwoorden.
De leraar heeft een auto gekocht.

2. Vervang een zelfstandig naamwoord met het woord hij of hem.

Slide 4 - Slide

3e  Naamval
- het meewerkend voorwerp (AAN hem)
 - Bij de voorzetsels
Bij de eerste naamval verandert er niks. 
Het lidwoord blijft hetzelfde.
Die Mutter ist müde.
Der Vater sucht das Geld.
Das Kind braucht die Schuhe.
Die Eltern kaufen das Haus.

Slide 5 - Slide

Maar dit verandert, als een van deze woorden in de zin staat:

aus (=uit)    bei (=bij)     mit (=met)           nach (= na/naar)   seit (=sinds)         
von (van)            zu (naar)

Slide 6 - Slide

dus:

                                      aus

m   der                         bei                   dem

v     die                   +    mit       =         der

o     das                        nach                dem

mv die                         seit                   den ...n

                                      von

                                      zu      

Slide 7 - Slide


en:

                                      aus

m   ein                          bei                   einem

v     eine                  +   mit       =          einer

o     ein                         nach                einem

mv keine                     seit                   keinen ...n

                                       von

                                       zu      

Slide 8 - Slide


Moeilijk te onthouden? Niet met deze

    M                        V                         O                     MV

    ..m                    ..r                      ..m                ..n .....n

Slide 9 - Slide

Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quiz

Ich fahre mit d.. Zug (m)
A
der
B
das
C
dem
D
die

Slide 11 - Quiz

Er kommt aus d.. Wohnung (v).
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 12 - Quiz

Meine Schwester ist bei d... Zahnarzt.
A
der
B
dem
C
die
D
das

Slide 13 - Quiz

Oma ist seit d... Sommerferien (mv) in Spanien
A
das
B
die
C
der
D
den

Slide 14 - Quiz

Sie geht oft zu d.. Sängerin in Amerika (v).
A
die
B
der
C
das
D
dem

Slide 15 - Quiz

Pak je Textbuch
Neem blz. 45 voor je en lees Grammatik E goed door.
Heb je het goed doorgelezen, maak dan de vragen van de volgende slides.

Slide 16 - Slide

Welke naamval heeft het volgende werkwoord: helfen
A
derde
B
vierde

Slide 17 - Quiz

Welke naamval heeft het volgende werkwoord: fragen
A
derde
B
vierde

Slide 18 - Quiz

Welke naamval heeft het volgende werkwoord: gefallen
A
derde
B
vierde

Slide 19 - Quiz

Welke naamval heeft het volgende werkwoord: gratulieren
A
derde
B
vierde

Slide 20 - Quiz

Welke naamval heeft de volgende uitdrukking: es gibt
A
derde
B
vierde

Slide 21 - Quiz

Vrouwelijk woord der-Gruppe wordt in de derde naamval
A
die
B
der
C
dem
D
den

Slide 22 - Quiz