This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
1. Wat betekent ambitie?
Slide 1 - Open question
2. Wat betekent essentiële?
Slide 2 - Open question
Noteer de tegenstelling van het onderstaande woord door een voorvoegsel te gebruiken: 3. Willekeurig
Slide 3 - Open question
Noteer de tegenstelling van het onderstaande woord door een voorvoegsel te gebruiken: 4. Stabiel
Slide 4 - Open question
Vul op de puntjes een passende uitdrukking in: 5. Hoewel onze buren hun huis na drie jaar eindelijk verkocht hebben, zijn ze pas echt blij als ze straks de koopafspraak ... hebben.
Slide 5 - Open question
Vul op de puntjes een passende uitdrukking in: 6. 'Een goede keukenmeester word je niet vanzelf', zei de populaire tv-kok. 'Dat gebeurt ... .'
Slide 6 - Open question
7. Welke uitspraak hoort bij het lijdend voorwerp?
A
Het lv begint nooit met een voorzetsel
B
Het lv van een zin is altijd een levend wezen: een mens of een dier
C
Het lv van een zin kun je vinden met de vraag: Wat (of wie) + onderwerp ?
D
In elke zin komt een lv voor.
Slide 7 - Quiz
Noteer pv, ow, wg en lv van de volgende zin: 8. Zo'n leuke disco zou de scouting ook eens moeten organiseren.
Slide 8 - Open question
Noteer pv, ow, wg en lv van de volgende zin: 9. Lindsey mocht van haar moeder schoenen met hoge hakken kopen.
Slide 9 - Open question
Maak de zin compleet met de volgende zinsdelen: 10. De moeder van mijn beste vriend (ow) + pv/wg + lv + wg.
Slide 10 - Open question
11. Welke uitspraak over het vragend voornaamwoord is juist?
A
De woorden 'wie' en wat zijn altijd vr.vnw
B
Er zijn vier vr.vnw
C
Het vr.vnw staat altijd aan het begin van de zin
D
Woorden als 'waar', 'wanneer' en 'hoe' zijn vr.vnw
Slide 11 - Quiz
12. Noteer van de onderstaande zin: vr.vnw en aanw.vnw (zet - als de woordsoort ontbreekt)
Slide 12 - Open question
13. Noteer van de onderstaande zin: vr.vnw en aanw.vnw (zet - als de woordsoort ontbreekt)
Slide 13 - Open question
Kies het juiste verwijswoord. 14. De kinderen hebben dat spookverhaal al vaak gehoord, maar ... vinden ... elke keer weer spannend.
Slide 14 - Open question
Kies het juiste verwijswoord. 15. Mijn fiets is gestolen. Ik had ... wel op slot gezet, want hier is het sleuteltje: ... zat in mijn broekzak.
Slide 15 - Open question
16. Noteer het meervoud van: trampoline.
Slide 16 - Open question
17. Noteer het meervoud van: toiletspray.
Slide 17 - Open question
18. Noteer het meervoud van: orka
Slide 18 - Open question
19. Welke meervoudsvorm hoort niet in het rijtje thuis? Leg je antwoord uit.
Slide 19 - Open question
Noteer de juiste spelling van de werkwoorden tussen haakjes. 20. ... (wachten) op de trein heeft Renate haar wiskundetoets ... (leren)
Slide 20 - Open question
Noteer de juiste spelling van de werkwoorden tussen haakjes. 21. De geblesseerde speler kwam ... (hinken) van het veld ... (strompelen)