This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
Vorige week...
Slide 1 - Slide
Vloeistofthermometer
Slide 2 - Slide
De vloeistof in een vloeistofthermometer zet uit als de temperatuur:
A
Stijgt
B
Daalt
Slide 3 - Quiz
Het reservoir van een vloeistofthermometer is gevuld met:
A
Water
B
Alcohol
C
Kwik
Slide 4 - Quiz
Hoe noem je de 'streepjes' en getallen op een thermometer ?
A
de meetwaardes
B
de temperatuur in graden Celsius
C
ijkwaarden
D
schaalverdeling
Slide 5 - Quiz
In het dagelijks leven wordt de temperatuurschaal gebruikt van:
Slide 6 - Open question
Deze schaal gaat uit van twee vaste punten: 100 °C de temperatuur van:
Slide 7 - Open question
Deze schaal gaat uit van twee vaste punten: 0 °C de temperatuur van:
Slide 8 - Open question
Veranderen van fase
Paragraaf 3.3
Slide 9 - Slide
Huiswerk behandelen
vraag 1 t/m 12 van paragraaf 3.2 in je huiswerkschrift
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Afkortingen fases
Gas fase --> g
vloeibare fase --> l
vaste fase --> s
komt uit het Engels: gas, liquid, solid
Slide 12 - Slide
Fase-overgangen
Slide 13 - Slide
Bevriezen of stollen
vloeistof (l) --> vast (s)
Niet bij iedere stof wordt bevriezen gebruikt.
Als een vloeistof vast wordt bij een temperatuur van 0 °C of lager dan noemen we het bevriezen.
Is de temperatuur hoger? dan noemen we het stollen.
Slide 14 - Slide
Smelten
vast (s) --> vloeistof (l).
Chocola smelten!
Slide 15 - Slide
Vervluchtigen of Sublimeren
Vast (s) --> gas (g)
Afstand en beweging van deeltjes neemt snel toe
Geen tussenfase
Bv: Droog ijs
Slide 16 - Slide
Rijpen of Desublimeren
Gasvormig (g) --> vast (s)
Afstand en beweging van deeltjes neemt snel af
Geen tussenfase
Bv: Rijp
Slide 17 - Slide
Condenseren
gas (g) --> vloeistof (l)
Spiegel badkamer na het douchen
Slide 18 - Slide
Verdampen
vloeistof (l)--> gas (g)
Parfum is ook een mooi voorbeeld.
Slide 19 - Slide
Fase overgangen en het weer
Smelten
Smelten
Verdampen
Condenseren
Bevriezen
Vervluchtigen
Rijpen
Slide 20 - Slide
Fase-overgangen
Slide 21 - Slide
Bijna alle vloeistoffen krimpen als de temperatuur daalt. Doordat de moleculen minder snel bewegen, botsen ze minder hevig en duwen ze elkaar minder ver opzij.
Slide 22 - Slide
Water een uitzondering
water tussen 4 °C en 0 °C.
Als water afkoelt, krimpt het net als andere vloeistoffen tot de temperatuur 4 °C is. Maar als water nog verder afkoelt, van 4 °C naar 0 °C, zet het juist weer uit (figuur 4).
Slide 23 - Slide
IJs
Als het water daarna bevriest, zet het nog verder uit:
als 1 dm3 water van 0 °C bevriest, ontstaat er ongeveer 1,1 dm3 ijs. Het volume neemt tijdens het bevriezen dus toe met ongeveer 10%.
oorzaak: de bijzondere kristalstructuur
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
IJs
IJs heeft een bijzondere kristalstructuur, met veel lege ruimte tussen de moleculen
Slide 26 - Slide
Verdampen
Slide 27 - Slide
ijsberg
Een ijsberg zit voor 90% onder water.
Slide 28 - Slide
Zeespiegel
stijging
wel door smeltend landijs
niet door drijvend ijs (Noordpool)
wel door uitzetting van water
Slide 29 - Slide
A
Stollen
B
Condenseren
C
Smelten
D
Verdampen
Slide 30 - Quiz
A
Smelten
B
Stollen
C
Verdampen
D
Condenseren
Slide 31 - Quiz
A
Smelten
B
Verdampen
C
Condenseren
D
Stollen
Slide 32 - Quiz
A
Condenseren
B
Smelten
C
Stollen
D
Verdampen
Slide 33 - Quiz
Vast
Vloeibaar
Stollen
Smelten
Sublimeren
Desublimeren
Verdampen
Condenseren
Slide 34 - Drag question
Afsluiting
vervluchtigen
rijpen
verdampen
condenseren
bevriezen
smelten
Slide 35 - Slide
Opdracht
Maak opdrachten bij paragraaf 3.3 (vraag 1 t/m 13)
Huiswerk
Maak de opdrachten af
Maak een samenvatting in je schrift van paragraaf 3.3