This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Op Niveau (blz. 337 en volgende)
Deze les gaan we allereerst de antwoorden van: "Mannen, nee..."bespreken; daarna ga je aan de slag met de tweede tekst: "Vrouwen bevoorrecht....." Je hebt geen mobieltje op tafel maar alleen de tekst. Het mobieltje mag je pakken als daar om gevraagd wordt. De onlineleerlingen kunnen in hun edumail de tekst vinden zodat ze daarin kunnen strepen/omcirkelen. De anderen krijgen een papieren exemplaar.
Slide 2 - Slide
De antwoorden op de vragen van tekst 1
Mannen? Nee vrouwen zijn bevoorrecht!
Vraag 1
Mannen worden (al eeuwenlang) veel harder behandeld door de maatschappij dan vrouwen/ Vrouwen worden (al eeuwenlang) minder hard behandeld door de maatschappij dan mannen/Mannen hebben het slechter dan vrouwen/ Vrouwen hebben het beter dan mannen.
Slide 3 - Slide
Vraag 2:
Het doel is aan te tonen dat vrouwen overal/in alle tijden worden bevoorrecht bij strafoplegging/ dat vrouwen een strafbaar feit altijd/overal minder hard wordt aangerekend dan mannen.
Slide 4 - Slide
Vraag 3
Dat mannen moeten lijden, is kennelijk minder erg dan wanneer vrouwen lijden/ Een mannenleven is kennelijk minder waard dan een vrouwenleven
of
Het is erger wanneer vrouwen moeten lijden dan wanneer mannen moeten lijden/ Een vrouwenleven is kennelijk minder waar dan een mannenleven.
Slide 5 - Slide
4 a (in alinea 7 staan voorbeelden bij vervolging van seksuele gedragingen. De strekking is dus dat die bevoorrechting al eeuwenlang plaatsheeft.
5 b (zie regels 139-145)
6 d (De schrijver stelt retorische vragen; hij gaat ervan uit dat er maar 1 antwoord is. Hij bespeelt zijn publiek.
Slide 6 - Slide
vraag 7
Standpunt: vrouwen worden bevoorrecht/niet onderdrukt (door mannen).
argumentatie: meerdere argumenten
conclusie: vrouwenonderdrukking is een mythe/leugen.
Aanbeveling: vrouwen moeten wat dankbaarder zijn/ aardiger zijn.
of
De situatie moet blijven zoals die is.
Slide 7 - Slide
Tekst 2 Vrouwen bevoorrecht?
Slide 8 - Slide
Stap 1: Lees de vragen en onderstreep de kernwoorden in die vragen. Kijk ook naar wat voor soort vraag het is (een open, een mc-vraag, een argumentatievraag, een vergelijkingsvraag of een vraag waarin gevraagd wordt een schema in-of aan te vullen
timer
3:00
Slide 9 - Slide
Voorbeelden
vraag 10
Citeer uit alinea 1 van tekst 2 de twee woordgroepen die dat het duidelijkst tonen.
vraag 14
Vat de twee belangrijkste argumenten samen die in de rest van de tekst worden gebruikt om die mening te ondersteunen. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 30 woorden
Slide 10 - Slide
Stap 2: lees de titel en de eerste en laatste alinea om het eventuele onderwerp, de hoofdgedachte en de tekstsoort te kunnen bepalen.
timer
2:00
Slide 11 - Slide
Waarschijnlijk is het een betoog, want de tekst reageert op de voorgaande tekst. Dat kun je zien in de eerste alinea en aan de titel.
In de laatste alinea zie je dat de schrijfster Van Creveld op zijn plaats zet en vindt dat hij denkt en oordeelt uit angst voor de emancipatie van de vrouw.
Slide 12 - Slide
Stap 3: Onderstreep de kernzinnen en omcirkel de eventuele signaalwoorden om het alineaverband vast te stellen.
timer
8:00
Slide 13 - Slide
voorbeeld 1
Alinea 3 Eén punt maakt hij wel, namelijk
dat we soms openlijk over de minder vanzelfsprekende kanten van emancipering moeten nadenken,
zonder dat zulke vraagstukken direct worden weggezet als anti-emancipatorisch.
Slide 14 - Slide
voorbeeld 2
alinea 4 Maar waar Van Creveld over de
werkelijkheid lijkt te willen schrijven, schuwt hij het absurde niet.
Slide 15 - Slide
Stap 4: Nu ga je pas beginnen met het beantwoorden van de vragen.
Slide 16 - Slide
Maak nu vraag 8 en 9 Let op! Je moet kunnen uitleggen hoe je tot het antwoord bent gekomen
timer
3:00
Slide 17 - Slide
Het antwoord op vraag 8 is......omdat.....
Slide 18 - Open question
Het antwoord op vraag 9 is...omdat...
Slide 19 - Open question
Maak nu vraag 10
Denk eraan; er staat 2 woordgroepen! Dat houdt dus in dat het geen volledige zinnen zijn! Noteer altijd de regelnummers.
timer
2:00
Slide 20 - Slide
Het antwoord op vraag 10 (2 van de volgende woordgroepen):
Slide 21 - Open question
Maak vraag 11
Let erop dat er staat: Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik niet meer dan 40 woorden. Dit houdt dus in dat er op spelling en zinsbouw wordt gelet bij de correctie EN dat je moet letten op het aantal woorden dat je gebruikt
timer
4:00
Slide 22 - Slide
Antwoord vraag 11
Slide 23 - Open question
Vraag 12
Bij deze vraag is het de bedoeling dat je 2 zinsdelen citeert uit het tekstgedeelte (alinea 5 en 6), waaruit blijkt dat de schrijfster neerbuigend over de mening van Van Creveld spreekt.
Slide 24 - Slide
antwoord vraag 12
Sprookjes (alinea 5)
Fictie (alinea 6)
Leg uit waarom je dit laatdunkend noemt.
Slide 25 - Slide
vraag 13
Deze vraag gaat over een redenering. Een redenering is een standpunt plus de bijbehorende argumentatie.
Je moet uit de functiewoorden kiezen die bij de vraag staan.
Slide 26 - Slide
antwoord vraag 13
'Maar waar...absurde niet.' (regel 64-66)
standpunt
'Zo baalt...werd veroordeeld.'(regel 66-69)
voorbeeld/argument bij zin 1
'Die wrok...kwalijk nemen.' (regel 69-70) toegeving bij zin 2
Dit is een samenvattingsopdracht. Er moeten 2 belangrijke argumenten samengevat worden die in de rest van de tekst de mening ondersteunen. Denk aan je spelling EN aan je zinsbouw, want er staat "volledige zinnen".
Slide 28 - Slide
Noteer hier het antwoord op vraag 14.
Slide 29 - Open question
Vraag 15
Let op! Voor de beantwoording van deze vraag moet je letten op de inhoud EN het doel van tekst 2 en de punten die je kiest bij je antwoord moeten daar dan mee in overeenstemming zijn.
Pogen betekent proberen. Maak deze opdracht.
timer
2:00
Slide 30 - Slide
antwoord vraag 15
1
4
6
Leg uit waarom.
Slide 31 - Slide
vraag 16
Ook dit is weer een vergelijkingsvraag. Hier moet je zoeken naar een nieuw element dat is toegevoegd in tekstfragment 1 aan de mening van Van Saarloos en dat moet blijken uit tekst 2.