Tussenstop 4

• Nederlands
• Secundair onderwijs

pag. 253

Woordenschatstrategieën

1. verklaren vanuit de context 

2. vergelijk met een woord dat je reeds kent 

3. bestudeer de woordbouwgebruik 

4. betekenisoverleg

5. naslagwerk

Moet je alle woorden meteen begrijpen om de tekst te begrijpen? Leg uit.

Woordenschatstrategieën

= verschillende manieren om een betekenis van een woord te achterhalen

1. verklaren vanuit de context 

2. vergelijk met een woord dat je reeds kent 

3. bestudeer de woordbouwgebruik 

4. betekenisoverleg

5. naslagwerk

1. context

Voorbeeld: socioloog

“Sophie Wooward is een sociologe: voor haar job onderzoekt ze onze samenleving en alles wat daar mee te maken heeft.”

“Sophie Wooward is een sociologe: voor haar job onderzoekt ze onze samenleving en alles wat daar mee te maken heeft.”
<<socioloog>>

2. Vergelijk met een woord dat je reeds kent.

           Herken je een ander Nederlands woord of een andere taal?

                                                Voorbeeld: amoureuze

<<amoureuze>>

3.  woordbouwgebruik 

             Kan je het woord opdelen? In samenstellingen,                  afleidingen of woorden die een voorvoegsel hebben.

                                     Voorbeeld: anti-transpirant

<<anti-transpirant>>

4. vraag een vriend

              Met een betekenisoverleg voorkom je misverstanden!

                                         Let op: connotatie, cultuur, ...

gieren voorbeeld in oefening hierboven

<<obees>>

5. woordenboek / zoekmachine

             Let op: vorm 

     werkwoord / zelfstandig naamwoord / bijvoeglijk naamwoord

                                Voorbeeld: bal in het woordenboek

gieren voorbeeld in oefening hierboven

<<bal>>

Woordenschatstrategieën

= verschillende manieren om een betekenis van een woord te achterhalen

1. verklaren vanuit de context 

2. vergelijk met een woord dat je reeds kent 

3. bestudeer de woordbouwgebruik 

4. betekenisoverleg

5. naslagwerk

strategie: woordbouw

strategie: woordbouw

strategie: naslagwerk

Woordenlijst T4

SS/doc

strategie: naslagwerk

Woordenlijst T4

SS/doc

Oefening 6

Lees de instructies. 

• Wat bedoelen ze met het onderstreepte woord?

     

           Leg in eigen woorden uit.

Instructietaal

• Omschrijf heel precies wat het woord 'habitat' betekent.

• Toon aan dat deze stelling juist is.

• Plaats de Franse Revolutie in ruimte en/of tijd.

• Geef een voorbeeld.

• Leg je antwoord uit a.d.h.v. de theorie. Geef vervolgens een voorbeeld; breng de theorie in praktijk.

Instructietaal

• Bepaal de verschillen en overeenkomsten tussen hoge en lage adel op een manier die gemakkelijk te overzien is.

• Geef een eigen uitleg aan deze grafiek.

• Tot welk besluit kun je komen op basis van deze cijfers?

Instructietaal

1. Woordenschat

2. Taalbeschouwing

                        Werk verder aan de oefeningen:

• woordenlijst op SS/doc/ingevuld lwb

• oefeningen pag. 253

• oefeningen pag. 255 - 257

Oefen per 2 de woordenschat/ kaartjes

De kat is bang van de dierenarts

1. mededelende zin
2. vragende zin
3. bevelende zin
4. uitroepende zin

Hoe zou jij dit probleem oplossen

1. mededelende zin
2. vragende zin
3. bevelende zin
4. uitroepende zin

Wat een spannend verhaal

1. mededelende zin
2. vragende zin
3. bevelende zin
4. uitroepende zin

Ga zitten

1. mededelende zin
2. vragende zin
3. bevelende zin
4. uitroepende zin

Wie is er ingeschreven voor de infosessie

1. mededelende zin
2. vragende zin
3. bevelende zin
4. uitroepende zin

Wees stil

1. mededelende zin
2. vragende zin
3. bevelende zin
4. uitroepende zin

Er is geen evenement gepland deze week

1. mededelende zin
2. vragende zin
3. ontkennende zin
4. uitroepende zin

Er wordt hevig onweer voorspeld voor vanavond

1. mededelende zin
2. vragende zin
3. bevelende zin
4. uitroepende zin

Welke vaccins krijgen kinderen op de leeftijd van acht weken

1. mededelende zin
2. vragende zin
3. bevelende zin
4. uitroepende zin