This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 3.11
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen + mini-check
4.
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6.
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
Slide 1 - Slide
1. Lesopening
Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Laat deze nog even dicht op tafel liggen.
Slide 2 - Slide
2. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- kun je de betekenis van woorden vinden door ervoor of erna te lezen
- kun je grondwoorden in een woordenboek gebruiken
- kun je uitleggen wat een samenstelling is
Slide 3 - Slide
3. Arrangementen + Mini-check
Verdiept (8 of hoger). Lars
Je mag zelfstandig aan het werk. Je maakt opdracht 31 t/m 34 op blz 132 t/m 134.
Iedereen doet mee met de mini-check
Slide 4 - Slide
Stappenplan moeilijke woorden. Je leest een woord dat je niet kent. Wat is GEEN stap in dit stappenplan?
A
Kijk naar de plaatjes bij de tekst
B
Kijk naar bekende stukjes in het woord
C
Lees een stukje terug of verder en kijk of het woord wordt uitgelegd
D
Je bekijkt eerst goed de spelling van het woord
Slide 5 - Quiz
Hoe zoek je het woord 'bevond' op in het woordenboek?
A
Bevond
B
bevind
C
Bevinden
Slide 6 - Quiz
Hoe zoek je het woord 'apparaatjes' op in het woordenboek?
A
Apparaatjes
B
Apparaat
C
Apparaten
Slide 7 - Quiz
Noteer een samenstelling. Een voorbeeld van een samenstelling is vogel+huisje = vogelhuisje
Slide 8 - Open question
Wie maakt wat
Had je alle vragen goed, dan mag je zelfstandig aan het werk. Je maakt opdracht 31 t/m 34 op blz 132 t/m 134.
De rest doet mee met de instructie
Slide 9 - Slide
4. Instructie
stappenplan moeilijke woorden...
Lees een stukje verder in de tekst en kijk of het woord wordt uitgelegd.
Zie je een bekend stukje in het woord?
Kijk naar plaatjes bij de tekst.
Vraag de betekenis of zoek hem zelf op.
Slide 10 - Slide
Als je een woord niet begrijpt...
stap 1: lees een stukje terug of lees een stukje verder.
Vaak zie je:
Slide 11 - Slide
vaak zie je.....
een woord dat ongeveer hetzelfde betekent.
De juf zei: ik moet de toetsen nog corrigeren, ik hoop dat ik ze morgen heb nagekeken.
Slide 12 - Slide
vaak zie je ....
een woord dat het tegenovergestelde betekent.
Vroeger was mijn opa altijd sterk en fit, nu is zijn gezondheid broos.
Slide 13 - Slide
vaak zie je ....
een uitleg of een omschrijving van het woord.
Ik ga heel graag naar een musical. Dat is een voorstelling waarin zowel geacteerd als gezongen wordt.
Slide 14 - Slide
Grondwoorden
1. Bij werkwoorden is het altijd het hele werkwoord. (vond => vinden - gepresenteerd => presenteren) 2. Verkleinwoorden zoek je bij het enkelvoud woord. (parapluutje => paraplu
3. Bij sommige woorden zoek je de kortste vorm. (prijzige => prijzig)
Slide 15 - Slide
Wat is het grondwoord van 'hevige' in de zin?
'Hevige regenval zorgde voor een overstroming'
Slide 16 - Open question
Trappen van vergelijking
snel
sneller
snelst
Slide 17 - Slide
Vul het juiste woord in van de trappen van vergelijking?
groot - groter - ..............
Slide 18 - Open question
Samenstelling
vruchten + taart = vruchtentaart
Slide 19 - Slide
Samenstelling
laptop + tas = laptoptas
Slide 20 - Slide
5. Begeleid inoefenen
Had je geen of 1 vraag goed bij de mini-check -->
dan maak je met mij een opdracht van het onderdeel waar je nog moeite mee hebt.
Slide 21 - Slide
6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig opdracht 31 t/m 34 op blz 132 t/m 134.
Ben je klaar?
Dan kijk je de opdracht na.
Daarna ga je in stilte lezen.
timer
1:00
Slide 22 - Slide
7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?
- kun je de betekenis van woorden vinden door ervoor of erna te lezen?
- kun je grondwoorden in een woordenboek gebruiken?