Talent 1.3 Lezen - les 1 begrippen

Welkom B1a
Leg klaar:
Boek blz. 10 - schrift met opdr. 2 - pen om mee te schrijven - pen om mee na te kijken - markeerstift.


1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom B1a
Leg klaar:
Boek blz. 10 - schrift met opdr. 2 - pen om mee te schrijven - pen om mee na te kijken - markeerstift.


Slide 1 - Slide

In tweetallen - opdr. 2
Bespreek met je buur je antwoorden.
Leg je antwoord uit - 
gebruik voorbeelden.
Luister goed naar elkaar.

Zijn jullie het eens? 
timer
3:00

Slide 2 - Slide

Zou een selectie in het echt ook zo gaan?
Zo ja, wat herken je?
Zo nee, wat gaat anders?
A
Zeker wel
B
Waarschijnlijk niet

Slide 3 - Quiz

FICTIE
verzonnen
bedoeld om je te vermaken
(vooral voor je plezier)
kan "net echt" zijn = realistisch
of helemaal niet echt =
niet-realistisch
NON-FICTIE
gaat over de werkelijkheid
bedoeld om je te informeren
(vooral om iets te weten te komen)

Slide 4 - Slide

Aan de slag - blz. 11 - opdr. 4
Weten jullie het verschil tussen fictie en non-fictie?
Met je buur
Overleg zachtjes


timer
3:00

Slide 5 - Slide

Aan de slag - blz. 11 - opdr. 4
Weten jullie het verschil tussen fictie en non-fictie?
Met je buur
Overleg zachtjes

Non-fictie: A - D 
Kenmerken van beide: B - F
timer
3:00

Slide 6 - Slide

Van fictie naar non-fictie lezen
Morgen -- boek mee om te lezen in de les.
Doe ideeën op 
blz. 12 - boeken van Buddy Tegenbosch
blz. 16 - leestips

DEZE LES -Door naar par. 1.3 Lezen - blz. 19


Slide 7 - Slide

#1.3 Lezen
In deze paragraaf leer je:
  1. de leesstrategieën verkennend en nauwkeurig lezen toepassen;
  2. titel en tussenkopje herkennen;
  3. onderwerp en deelonderwerp benoemen;
  4. alinea’s herkennen.


Slide 8 - Slide

Verschillende manieren van lezen = leesstrategieën
Hoe je een tekst leest, hangt af van je doel.
Verkennend lezen = bekijken, scannen
doel: eerste indruk van tekst krijgen

Nauwkeurig lezen = precies lezen
Doel: tekst goed begrijpen 

Slide 9 - Slide

Je leest een artikel in de krant om daarna aan je slechtziende oma te vertellen wat er precies in staat.
A
nauwkeurig lezen
B
verkennend lezen

Slide 10 - Quiz

Je leest een tekst waarover je vragen moet beantwoorden.
A
nauwkeurig lezen
B
verkennend lezen

Slide 11 - Quiz

Je scant of een nieuwsbericht interessant genoeg is om helemaal te lezen.
A
nauwkeurig lezen
B
verkennend lezen

Slide 12 - Quiz

aan de slag - blz. 19 - opdr. 3B - 4 - 5
  • Samen met je buur. Overleg zachtjes.
  • Schrijf allebei het antwoord op in je schrift.
  • Controleer jullie antwoorden in Talent online 1.3

Ondertussen: groepjes naar de mediatheek voor een rondleiding en om een boek uit te kiezen. Morgen mee!

Slide 13 - Slide

WELKOM - blz. 19 - opdr. 3B - 4 - 5
  •  Leg boek - schrift open.
  •  Begin met lezen in je leesboek 
  • Daarna: samen antwoorden controleren - nieuwe begrippen - quiz.

Slide 14 - Slide

Wat is NIET waar over de titel van een tekst?
A
staat boven de tekst
B
noemt het onderwerp
C
ander woord voor titel is kop
D
ander woord voor titel is hoofd

Slide 15 - Quiz

Wat is NIET waar over tussenkopjes?
A
Een ander woord is deeltitel.
B
Staan boven een gedeelte van de tekst
C
Tussenkopjes sla je over bij verkennend lezen
D
Noemt het deelonderwerp van een deel van de tekst

Slide 16 - Quiz

Wat is NIET waar over het onderwerp van een tekst?
A
waar de tekst over gaat in een woord of een paar woorden
B
waar de tekst over gaat in een zin
C
om het onderwerp te bepalen kijk ik naar de titel
D
de inleiding van een tekst noemt het onderwerp

Slide 17 - Quiz

Wat is NIET waar over de deelonderwerpen in een tekst.
A
Deelonderwerpen delen de tekst op.
B
Deelonderwerpen zijn verschillende stukjes van het onderwerp
C
Een alinea behandelt één deelonderwerp
D
Een deelonderwerp kan meerdere alinea's beslaan.

Slide 18 - Quiz

1.3 Lezen - aan het werk
# Lees (leer)teksten in je boek 
# Antwoord in Talent online (nakijken staat nog uit)

Lees instructie eerst goed door.
Lezen van (leer)tekst gaat vooraf aan antwoorden.
Maak opdracht 3, 4, 5, 6, 

Slide 19 - Slide

Een langere tekst is opgedeeld in alinea's.

Wat is NIET waar over alinea's?
A
Een alinea behandelt één of twee deelonderwerpen
B
De eerste zin van een alinea springt vaak in.
C
De zinnen in een alinea gaan over hetzelfde deelonderwerp.
D
Alle zinnen in een alinea staan achter elkaar.

Slide 20 - Quiz

De laatste zin in de alinea loopt .....
A
door tot het einde
B
nooit door tot het einde
C
meestal niet door tot het einde

Slide 21 - Quiz

De eerste regel van een alinea .....
A
springt altijd in
B
springt nooit in
C
springt soms in

Slide 22 - Quiz

Tussen de alinea's van een tekst staat
A
nooit een witregel
B
soms een witregel
C
altijd een witregel

Slide 23 - Quiz


Slide 24 - Open question

1.3 Lezen - aan het werk
# Lees (leer)teksten in je boek 
# Antwoord in Talent online (nakijken staat nog uit)

Lees instructie eerst goed door.
Lezen van (leer)tekst gaat vooraf aan antwoorden.
Maak opdracht 7, 8, 9.
timer
1:00

Slide 25 - Slide

1.3 Nakijken & Leren van fouten
Werk samen en lees samen goed het antwoordmodel. 
GROEN = alles staat goed in jouw antwoord; er ontbreekt niets
ORANJE =  niet alles is goed OF niet alles staat erin
ROOD = niet alles is goed EN niet alles staat erin

Noteer in je schrift: nummer van oranje/rode opdracht en het goede antwoord. 
timer
5:00

Slide 26 - Slide

Les 3 #1.3 Lezen #tekst 2
Voordat we de nieuwe tekst lezen, bekijken we een filmpje dat te maken heeft met de tekst.


Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Les 3 #1.3 Lezen #tekst 2
Met de klas
  1. Hardop  verkennend lezen 
  2. Opdracht 11 met de klas / vul antwoorden in ONLINE
  3. Tekst nauwkeurig lezen = lezen om te begrijpen. 
  4. Markeer tijdens het lezen sleutelwoorden = belangrijke woorden.




timer
1:00

Slide 29 - Slide

#opdracht 12, 13, 14. # zelfstandig in duo's
  1. Lees de opdracht - zeg in eigen woorden wat je moet doen.
  2. Zoek het antwoord IN DE TEKST - lees stukjes opnieuw - bedenk het antwoord met woorden uit de tekst.
  3. Schrijf op in een hele zin - Begin met de vraag - Doe het zo.
Waarom wordt Noa een wonderkind genoemd? Geef drie redenen. ANTWOORD Drie redenen om haar een wonderkind te noemen zijn  1.....2....3...



Slide 30 - Slide

#opdracht 19,20, 21. # zelfstandig 
  1. Lees de opdracht - zeg in eigen woorden wat je moet doen.
  2. Zoek het antwoord IN DE TEKST - lees stukjes opnieuw - bedenk het antwoord met woorden uit de tekst.
  3. Schrijf op in een hele zin - Begin met de vraag - Doe het zo.
Waarom wordt Noa een wonderkind genoemd? Geef drie redenen. ANTWOORD Drie redenen om haar een wonderkind te noemen zijn  1.....2....3...



timer
1:00

Slide 31 - Slide

#opdracht 12, 13, 14. # tekst 2 #blz. 23
Schrijf op in je schrift:
# heb je op papier gelezen ja / nee
# heb je sleutelwoorden ja / nee

Slide 32 - Slide

LES 4 # 1.3 Lezen
Leestaak bij tekst 4

Slide 33 - Slide

1.3 Nakijken & Leren van fouten
Werk samen en lees samen goed het antwoordmodel. 
GROEN = alles staat goed in jouw antwoord; er ontbreekt niets
ORANJE =  niet alles is goed OF niet alles staat erin
ROOD = niet alles is goed EN niet alles staat erin

Noteer in je schrift: nummer van oranje/rode opdracht en het goede antwoord. 
timer
1:00

Slide 34 - Slide

Les 4 #1.3 Lezen #tekst 3 #LEESTAAK
Leestaak = tekst waarmee je dit hoofdstuk afrondt. Je past alles toe wat je geleerd hebt.

Voordat we de nieuwe tekst lezen, bekijken we een filmpje dat te maken heeft met de tekst.


Slide 35 - Slide

#blz. 25 tekst 3
  • lees mee op papier
  • nauwkeurig lezen = lezen om te begrijpen
  • markeer of onderstreep de belangrijke woorden

kijk terug naar deze les: wat moet je leren, onthouden?
maak online opdr. 16, 17, 18 

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video

tekst 3 

Slide 38 - Slide