NN7 - Formuleren §5 - Lastige verwijswoorden

Lastige verwijswoorden
NN7 - Formuleren §5
1HAVO / 1VWO
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lastige verwijswoorden
NN7 - Formuleren §5
1HAVO / 1VWO

Slide 1 - Slide

Verwijswoorden (bijvoorbeeld deze, die, dit, dat en hij, hem, zij, ze, haar, het, hen, hun) verwijzen naar iets wat eerder (of later) genoemd wordt. Er zijn een paar lastige gevallen:

Slide 2 - Slide

Hen of hun?
Je gebruikt het verwijswoord hen als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz). Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv) zonder voorzetsel.

Slide 3 - Slide

– Als Aimee en Yamilla weer te laat komen, zal ik niet meer op (vz) hen wachten.

– Omdat twee leerlingen het huiswerk niet hadden gemaakt, gaf de docente hun (mv) een onverwachte overhoring. Ze riep hen (lv) naar voren.

Slide 4 - Slide

Dat of wat?

Je gebruikt het verwijswoord dat om te verwijzen naar het-woorden en naar (een groter deel van) een zin. 

Slide 5 - Slide

Je gebruikt het verwijswoord wat om te verwijzen naar:

- de woorden dat en datgene: Dat wat je nu doet, is volgens mij gevaarlijk.
- de woorden alles, iets, niets, het enige: Het enige wat Brentley doet, is voetballen.

Slide 6 - Slide

Je gebruikt het verwijswoord wat om te verwijzen naar:

- een overtreffende trap met het, zonder zelfstandig naamwoord (het beste, het fijnste enzovoort): 
Een hardloopcursus volgen is wel het allerlaatste wat ik ga doen.
- een hele zin: Ian won het schaaktoernooi, wat mij verbaasde.
Maar: Ian won het schaaktoernooi. Dat verbaasde mij.
Of: Ian won het schaaktoernooi en dat verbaasde mij.

Slide 7 - Slide

Daar/Waar+voorzetsel of voorzetsel + wie?

Je gebruikt daar/waar+voorzetsel (daarmee, waarover, waarvan enzovoort) als je verwijst naar dieren en dingen.

Slide 8 - Slide

Het filmfestival waarvoor ik kaartjes heb gekocht, gaat niet door.

Je gebruikt voorzetsel + wie (met wie, over wie enzovoort) als je verwijst naar mensen.
De vriendin met wie ik tennis, is helaas geblesseerd.

Slide 9 - Slide

De sportschool geeft gratis een proefles kickboksen aan .... die dat willen.
A
hen
B
hun

Slide 10 - Quiz

Zodra de muzikanten het slotakkoord speelden, gaf het publiek ....
een daverend applaus.
A
hen
B
hun

Slide 11 - Quiz

Helaas gaan de buren verhuizen, maar we zullen ..... zeker niet vergeten.
A
hen
B
hun

Slide 12 - Quiz

Toen de dakloze .... een daklozenkrant wilde overhandigen, liepen de voorbijgangers gewoon door.
A
hen
B
hun

Slide 13 - Quiz

Wat is het allerleukste dat / wat jij hebt gedaan tijdens je vakantie op Corsica?
A
dat
B
wat

Slide 14 - Quiz

Ergeren jullie je ook zo aan het autoalarm dat / wat steeds afgaat?
A
dat
B
wat

Slide 15 - Quiz

In deze brochure vind je alles dat / wat je moet weten over wadlopen.
A
dat
B
wat

Slide 16 - Quiz

De vulkaan begon te grommen, dat / wat leidde tot paniek bij de dorpsbewoners.
A
dat
B
wat

Slide 17 - Quiz

Ga nu naar de digitale methode van Nieuw Nederlands en maak de opdrachten die in de planning staan.

Slide 18 - Slide